ECLI:NL:CBB:2004:AO9952
public
2015-11-12T13:07:09
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AO9952
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-04-21
AWB 03/573
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AO9952
public
2013-04-04T21:00:18
2004-05-25
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AO9952 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-04-2004 / AWB 03/573

Op 22 mei 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 april 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 27 juni 2002 om hem de op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), voor het verkoopseizoen 2001 gevraagde premie voor 18 mannelijke runderen te weigeren.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 03/573 21 april 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: C, te B.

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Op 22 mei 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 april 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 27 juni 2002 om hem de op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), voor het verkoopseizoen 2001 gevraagde premie voor 18 mannelijke runderen te weigeren.

Op 10 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2004, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Regeling luidde voor zo ver en ten tijde van belang:

"Artikel 4.4

1. Indien runderen tijdens de aanhoudperiode worden verplaatst van de ene naar de andere produktie-eenheid van het bedrijf van de producent, stelt de producent LASER hiervan voorafgaand aan de verplaatsing schriftelijk op de hoogte. De producent bewaart een afschrift van het formulier aan LASER bij zijn bedrijfsadministratie, genoemd in artikel 4.5, tweede lid.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de runderen zich gedurende de gehele aanhoudperiode binnen de agrarische vestigingsplaats van de producent bevinden."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 15 november 2001 heeft verweerder een door appellant ondertekend formulier ontvangen waarmee deze op grond van de Regeling, zoals die gold voor het verkoopseizoen 2001, premie aanvraagt voor het aanhouden van 18 mannelijke runderen. Op het formulier heeft appellant als bedrijfsadres D-dijk te B met UBN- nummer * vermeld. Deze aanvraag is door verweerder onder aanvraagnummer 4580032 in behandeling genomen.

- Op 4 januari 2002 heeft verweerder een op 12 december 2001 door appellant ondertekende "verklaring voor het verplaatsen van mannelijke runderen" ontvangen waarin vermeld wordt dat de hiervoor genoemde 18 mannelijke runderen per 2 januari 2002 verplaatst zouden worden naar het adres E-dijk te B (UBN- nummer **).

- Blijkens een daarvan opgemaakt rapport fysieke controle heeft de Algemene Inspectiedienst van verweerder (hierna: AID) een controle uitgevoerd op het bedrjf van appellant met betrekking tot aanvraagnummer 4580032.

- Bij het rapport is als bijlage een copie uit het bedrijfsregister runderen deel b van appellant gevoegd, waarin is aangetekend dat de eerdergenoemde verplaatsing van 18 stieren op 2 januari 2002 plaatsvond.

- Daarnaast bevindt zich bij het rapport als bijlage een op 29 januari 2002 gedateerd faxbericht van Veehouderijbelangen Silvolde e.o. aan de controlerend AID- ambrtenaar, waarin onder meer vermeld wordt:

"Bij het bedrijfsbezoek aan het bedrijf van de fam A bleek bij controle een groep stieren niet overgeschreven. Mijn fout. Zie copie dagagenda.

Wat de oorzaak is weet ik niet. Achteraf zie ik dat het UBN *** * moet zijn. Maar of dat de oorzaak is. Ik heb het mogelijk over het hoofd gezien. Ik ga er van uit dat deze toelichting voldoende is. Fout is inmiddels hersteld."

- Bij de fax bevindt zich als bijlage een op 29 januari 2002 gedateerde computeruitdraai, waaruit blijkt dat de 18 hiervoor genoemde stieren van UBN * op 2 januari 2002 zijn aangevoerd naar de bedrijfsvestiging van appellant op het adres E-dijk te B.

- Vervolgens bevat het controlerapport een computeruitdraai met een overzicht van de afvoer van stieren van appellants bedrijfsvestiging op het adres D-dijk te B naar UBN **, als zodanig hersteld in de I en R database door V.V.B. Silvolde e.o. Als afvoerdatum staat hierop vermeld 5 januari 2002.

- Bij brief van 29 januari 2002 heeft verweerder appellant meegedeeld dat voor de ingediende verplaatsingsverklaring niet het juiste formulier werd gebruikt. Appellant is in de gelegenheid gesteld de verklaring binnen 14 dagen aan te vullen.

- Bij een op 7 februari 2002 door appellant ondertekende nieuwe verplaatsingsverklaring, die verweerder op 11 februari 2002 heeft ontvangen, heeft appellant aangegeven dat de 18 stieren op 5 januari 2002 verplaatst zijn naar het adres E-dijk te B.

- Bij besluit van 27 juni 2002 heeft verweerder de premieaanvraag met nummer 4580032 afgewezen, omdat appellant de verplaatsingsverklaring niet vóór de verplaatsing heeft ingediend.

- Op 17 juli 2002 heeft verweerder een tegen dit besluit tot afwijzing gericht bezwaarschrift ontvangen.

- Vervolgens heeft verweerder, na een op 18 november 2002 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:

"( …) Uit het controlerapport van de AID blijkt dat in het bedrijfsregister Runderen deel B als verplaatsingsdatum 2 januari 2002 staat vermeld.

Uit de fax van de Veehouderijbelangen Silvolde en omstreken aan de controleur van de AID blijkt dat de medewerker schrijft dat de fout kan liggen aan het feit dat hij een verkeerd UBN nummer heeft ingebracht. Echter dit verandert niets aan de door hem opgegeven datum van verplaatsing, te weten 2 januari 2002.

Uit een I&R uitdraai blijkt dat er een melding is gedaan en dat de stieren op 5 januari 2002 zijn verplaats naar de nevenvestiging E-dijk te B met UBN **.

( Uit mij ter beschikking staande gegevens is mij gebleken dat u de stal huurt van C met daaraan ten grondslag liggend een schriftelijke overeenkomst.)

Uit een tijdens de hoorzitting overhandigde I&R uitdraai, getekend door een mededewerker van Veehouderijbelangen te Silvolde, blijkt dat de dieren op 5 januari 2002 naar de E-dijk zijn verplaatst.

De verplaatsingsverklaring ingevuld op het formulier van het jaar 2000 (de verplaatsingsverklaring had ingediend moeten zijn met een formulier van het jaar 2001) is te laat bij Laser ingekomen. U was van plan de dieren op 2 januari te verplaatsen vanwege problemen met de watervoorziening. Op grond van artikel 4.4 van de Regeling moet de verplaatsing vooraf aan Laser bekend worden gemaakt. Tijdens de hoorzitting beweert uw gemachtigde dat de verklaring tijdig ter post is bezorgd, maar kon geen bewijs van de datum van de ter post bezorging overleggen. Het is een normaal gegeven dat post door de kerstpost vertraging kan oplopen. U had daar ook rekening mee moeten houden met het ter post bezorgen van de verplaatsingsverklaring.

Een feit is dat de teammanager u, bij brief van 29 januari 2002 in de gelegenheid heeft gesteld een correct formulier, dat wil zeggen een verplaatsingsverklaring van 2001, in te dienen binnen 14 dagen na verzending van deze brief. Dit heeft u gedaan en deze verplaatsingsverklaring is ingekomen op 11 februari 2002. Op deze verplaatsingsverklaring heeft u de datum van verplaatsing gewijzigd. De stieren zouden op 5 januari 2002 zijn verplaatst. Ondanks het feit dat de verplaatsing van de stieren op 2 januari 2002, vanwege omstandigheden, op 5 januari 2002 heeft heeft plaatsgevonden, heeft u geen poging ondernomen Laser van deze latere verplaatsing op de hoogte te stellen, bijvoorbeeld door middel van een fax of een telefoontje.

Hierbij teken ik aan dat de eerste verplaatsingsverklaring , ondanks de latere gewijzigde omstandigheden , te laat is ingediend. Ondanks de gewijzigde datum van verplaatsing van de dieren ben ik van mening dat de op 11 februari 2002 ingediende verplaatsingsverklaring ten behoeve van 5 januari 2002 ook te laat bij Laser is ingediend."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

De verplaatsingsverklaring waarin de verplaatsing op 2 janari werd aangekondigd is door de gemachtigde en zijn echtgenote op 29 december 2001 - en dus tijdig vóór de verplaatsing - ter post bezorgd. Dit valt ook te bewijzen.

Uit latere telefonische contacten met Laser Deventer bleek dat het daar vanwege interne verhuizing een chaos was. Daarom is het niet verbazingwekkend dat de verklaring pas op 4 januari 2002 als ontvangen werd geboekt. De verklaring werd pas op 27 januari 2002 inhoudelijk bekeken.

Het feit dat voor de verklaring een verkeerd formulier is gebruikt valt aan Laser te verwijten; zij zonden dit formulier immers toe. Overigens is uiteindelijk - weliswaar met het onjuiste formulier - bij LASER op 4 januari 2002, dus nog vóór de feitelijke verplaatsing op 5 januari 2002, een verplaatsingsverklaring ontvangen.

Doordat de vervoerder op 2 januari 2002 niet kwam opdagen was er sprake van een overmachtsituatie, waardoor de dieren pas op zaterdag 5 januari verplaatst konden worden. Dat kon toen onmogelijk telefonisch gemeld worden, omdat Laser op zaterdag niet telefonisch is te bereiken. Op het nieuwe verplaatsingsformulier is uiteindelijk de correcte verplaatsingsdatum 5 januari ingevuld.

5. De beoordeling van het geschil

Afgaande op de verklaring van appellant dat de verplaatsing van de 18 stieren naar het adres Lebbenbruggedijk 32 heeft plaatsgevonden op 5 januari 2002 kan het College slechts vaststellen dat een verplaatsingsverklaring, met gebruikmaking van het door LASER daartoe ontwikkelde en vereiste formulier, waarop deze datum voorkomt door appellant eerst op 7 februari 2002 is ondertekend. Deze verklaring is op 11 februari 2002, en dus ruim na 5 januari 2002, door verweerder ontvangen. Daarmee staat vast dat appellant niet voldaan heeft aan de ingevolge artikel 4.4 van de Regeling op hem rustende plicht om LASER voorafgaand aan de verplaatsing hiervan schriftelijk - met gebruikmaking van het door LASER voor de melding van een verplaatsing ontwikkelde formulier - in kennis te stellen.

Anders dan appellant lijkt te veronderstellen is het niet voldoende dat vóór de feitelijke verplaatsing een verplaatsingsmelding bij LASER wordt ontvangen. De melding dient te geschieden met een door LASER voorgeschreven formulier, waarop de verplaatsingsdatum dient te worden ingevuld. Derhalve is de verplaatsing pas correct aangemeld als ook de juiste verplaatsingsdatum tevoren is ingevuld.

Het betoog van appellant dat het niet altijd mogelijk is tevoren, met behulp van het door LASER voorgeschreven formulier, een verplaatsing te melden kan appellant evenmin baten reeds omdat door appellant op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de verplaatsing in dit geval plotseling en totaal onverwacht diende plaats te vinden. Bovendien is niet gebleken dat appellant langs andere weg (bijvoorbeeld per fax of per telefoon) gepoogd heeft LASER tevoren omtrent een dergelijke spoedeisende verplaatsing te informeren.

Betreffende de eerst ter zitting geuite veronderstelling van verweerder dat de verplaatsing van de 18 dieren wel op 2 januari 2002 zou hebben plaatsgevonden overweegt het College dat het bestreden besluit niet van deze zienswijze uitgaat en dat verweerder ook geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die deze zienswijze aannemelijk maken. Derhalve gaat het College hieraan voorbij.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas