ECLI:NL:CBB:2004:AP1015
public
2015-11-16T15:22:16
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP1015
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-05-12
AWB 03/741
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 8:54
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP1015
public
2013-04-04T21:03:09
2004-06-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP1015 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-05-2004 / AWB 03/741

Bij besluit van 26 juni 2002 is appellant medegedeeld dat hij op grond van artikel 27 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 27 runderen diende te laten vernietigen.

Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en bij het College een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is behandeld ter zitting van de Voorzieningenrechter van het College van 5 juli 2002. Aldaar heeft verweerder zich bereid verklaard alsnog schorsende werking te verlenen aan het ingediende bezwaarschrift. Daarop is het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(derde enkelvoudige kamer)

No. AWB 03/741 12 mei 2004

40011 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Kosten bestuurlijke voorprocedures

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr. D.A. van Niel, advocaat te Utrecht,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. De procedure

Bij besluit van 26 juni 2002 is appellant medegedeeld dat hij op grond van artikel 27 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 27 runderen diende te laten vernietigen.

Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en bij het College een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is behandeld ter zitting van de Voorzieningenrechter van het College van 5 juli 2002. Aldaar heeft verweerder zich bereid verklaard alsnog schorsende werking te verlenen aan het ingediende bezwaarschrift. Daarop is het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.

Bij besluit van 27 mei 2003 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en appellants verzoek om vergoeding van de kosten die hij in de bezwaarfase had moeten maken, afgewezen.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 juli 2003 beroep ingesteld.

Bij brief van 16 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

2. Overwegingen

Het bij schrijven van 4 juli 2003 ingediende beroepschrift is ingediend ter behoud van recht en op nader aan te voeren gronden.

Bij schrijven van 11 juli 2003 heeft het College de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en appellant nog gedurende vier weken in de gelegenheid gesteld de gronden van zijn beroep in te dienen.

Bij schrijven van 8 augustus heeft appellant het College bericht dat hij, hoewel hij voor de gronden in hoofdzaak nog aanvulling van stukken moest zien te verkrijgen, nu reeds kon mededelen, dat zijn bezwaar gegrond was verklaard op basis van een motivering die het besluit aantastbaar maakte. Bij het besluit waren ook de aanwijzingen van de Voorzieningenrechter niet gevolgd omdat verweerder deze in strijd achtte met het door hem gevoerde beleid. Mede op die gronden was het verzoek om kostenvergoeding ten onrechte afgewezen.

Appellant verzocht om een nadere termijn voor indiening van de gronden van acht weken.

Bij schrijven van 14 augustus 2003 is hem daartoe nog een termijn van vier weken geboden. Aangekondigd is dat daarna de behandeling zou worden voortgezet door verweerder om een verweerschrift te vragen.

Van appellant is verder geen bericht ontvangen.

Het College stelt vast dat appellant niet meer heeft aangevoerd dan dat de motivering van het bestreden besluit naar zijn oordeel ondeugdelijk is en dat verweerder ten onrechte de aanwijzingen van de Voorzieningenrechter niet in acht genomen heeft.

Nu appellant niet heeft gepreciseerd welke gebreken aan de motivering van het besluit kleven en daarnaast uit het proces-verbaal van de zitting van de Voorzieningenrechter van geen aan verweerder gegeven aanwijzingen blijkt, moet het College tot de conclusie komen dat hetgeen appellant aldus ter onderbouwing van het beroep heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, zodat voortzetting van de behandeling van het beroep niet nodig is.

Het beroep is kennelijk ongegrond.

Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht beslist het College derhalve als volgt.

3. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op mei 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas