ECLI:NL:CBB:2004:AP1018
public
2015-11-16T10:02:34
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP1018
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-05-13
AWB 04/137
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP1018
public
2013-04-04T21:03:10
2004-06-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP1018 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-05-2004 / AWB 04/137

Bij besluit van 15 september 2003 is appellante medegedeeld dat haar aanvraag tot wijziging van de aan haar verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer niet in behandeling werd genomen wegens het ontbreken van bepaalde stukken. Verweerder baseerde dit besluit op artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

Bij schrijven van 16 oktober 2003 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bezwaarschrift heeft zij onder andere gevraagd om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(Derde enkelvoudige kamer)

No. AWB 04/137

14914 Wet personenvervoer 2000

Vergunning taxivervoer

Uitspraak in de zaak van:

V.O.F. A, te B, appellante,

gemachtigde: mr. F.E.J. Menkveld, advocaat te Maarssen,

tegen

de Minister van Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.

1. Overwegingen

Bij besluit van 15 september 2003 is appellante medegedeeld dat haar aanvraag tot wijziging van de aan haar verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer niet in behandeling werd genomen wegens het ontbreken van bepaalde stukken. Verweerder baseerde dit besluit op artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

Bij schrijven van 16 oktober 2003 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bezwaarschrift heeft zij onder andere gevraagd om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

Op 7 november 2003 is appellante in de gelegenheid gesteld haar bezwaar mondeling nader toe te lichten. Blijkens het verslag van die hoorzitting is daar afgesproken dat verweerder het verzoek tot wijziging opnieuw in behandeling zou nemen, waarbij zou worden uitgegaan van de situatie zoals deze op 7 november 2003 bestond. Appellante zou nadere stukken overleggen, waarna het streven erop gericht zou worden dat verweerder begin december 2003 een nader besluit zou nemen.

Bij schrijven van 11 november 2003 is vanwege verweerder aangegeven welke gegevens hem nog ontbraken.

Appellante heeft daarop verschillende stukken ingediend. Een laatste ontbrekend stuk is op 5 januari 2004 ingediend.

Bij beschikking van 7 januari 2004 heeft verweerder de door appellante gewenste wijziging in haar vergunning tot het verrichten van taxivervoer aangebracht.

Bij brief van 18 februari 2004 heeft appellante tegen dit besluit bij het College beroep ingesteld, stellende dat verweerder de aanvraag met de nieuw bij hem ingediende stukken ten onrechte als een nieuwe aanvraag heeft aangemerkt en daardoor ten onrechte de gevraagde wijziging niet bij beslissing op bezwaar maar bij primair besluit verleend heeft. Dit moet, zo luidt samengevat appellantes standpunt, opgevat worden als een weigering om op appellantes verzoek om vergoeding van de kosten, die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, een beslissing te nemen. Deze weigering is ongemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking.

Verweerder is blijkens zijn verweerschrift van mening volledig aan appellantes wensen tegemoet gekomen te zijn. Zou hij op een eerder moment dan 7 januari besloten hebben dan had het tot een afwijzing van het verzoek moeten komen. Verweerder meent zorgvuldig, redelijk en in het belang van appellante gehandeld te hebben.

Het College overweegt dienaangaande dat in artikel 6:21 van de Awb is bepaald dat een bezwaar of beroep schriftelijk kan worden ingetrokken. Tijdens het horen kan de intrekking ook mondeling geschieden.

Appellante heeft haar bezwaarschrift niet schriftelijk ingetrokken.

Uit het verslag van de hoorzitting van 7 november 2003 blijkt niet dat appellante haar bezwaarschrift mondeling heeft ingetrokken.

Appellante ging er blijkens haar schrijven aan verweerder van 15 december nog vanuit dat haar bezwaarschrift in behandeling was.

Nu het bezwaarschrift niet is ingetrokken is verweerder, ondanks het verhandelde ter hoorzitting, niet ontheven van de plicht om op dit bezwaarschrift, dat zich richt tegen de weigering om de aanvraag met de daarbij op 15 september 2003 behorende bijlagen in behandeling te nemen, een beslissing te nemen.

Het nu voorliggende besluit kan echter niet als een beslissing op dit bezwaarschrift worden aangemerkt. Het is een primair besluit op de aanvraag met de daarbij op 7 januari 2004 behorende bijlagen. Indien appellante daartegen beroep wil instellen, zal zij op grond van het bepaalde in artikel 7:1 van de Awb eerst bezwaar daartegen moeten maken.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ingediende beroep, dat zich richt tegen het besluit van 7 januari 2004, kennelijk niet-ontvankelijk is.

Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht beslist het College derhalve als volgt.

3. De beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas