ECLI:NL:CBB:2004:AP1024
public
2015-11-16T11:33:31
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP1024
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-05-19
AWB 03/717
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP1024
public
2013-04-04T21:03:11
2004-06-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP1024 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-05-2004 / AWB 03/717

Op 1 juli 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 juni 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen zijn besluit van 11 oktober 2002 waarbij appellantes aanvraag om subsidie in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is afgewezen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 03/717 19 mei 2004

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 1 juli 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 juni 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen zijn besluit van 11 oktober 2002 waarbij appellantes aanvraag om subsidie in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is afgewezen.

Op 19 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2004. Appellante is daarbij - met voorafgaand bericht van verhindering - niet verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2419/2001 luidt, voorzover hier van belang:

" Te late indiening

1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" of een steunaanvraag "dieren" na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1% per werkdag vertraging.

Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen. (….)

2. (…)"

Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is, ten tijde hier van belang, het volgende bepaald:

“Artikel 6

1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.

(...)

Artikel 7

1.Voor een aanvraag oppervlakten of mededeling in het kader van deze regeling maakt de producent gebruik van een door LASER vastgesteld formulier dat door de producent volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

(...)

Artikel 8

1. De aanvraagperiode wordt jaarlijks bij afzonderlijke regeling door de minister vastgesteld.

2. Indien de aanvraag oppervlakten na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de subsidie waarop de producent recht zou hebben indien LASER de aanvraag oppervlakten tijdig zou hebben ontvangen, verlaagd overeenkomstig artikel 13 van verordening 2419/2001, behoudens overmacht of

buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.

3. Indien de aanvraag oppervlakten meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.”

Bij artikel 1 van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten (Stcrt. 2002, nr. 60) is als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling, de periode vastgesteld die loopt van

1 april 2002 tot en met 15 mei 2002.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 19 juli 2002, door verweerder ontvangen op 28 augustus 2002, heeft appellante verzocht om toezending van het door LASER vastgestelde formulier voor het doen van de Aanvraag oppervlakten 2002. In deze brief staat vermeld dat appellante voor het eerst aan de akkerbouwsteunregeling wenst deel te nemen en dat zij er abusievelijk vanuit was gegaan dat zij reeds een steunaanvraag had ingediend door toezending van het formulier Landbouwtelling.

- Op 17 september 2002 heeft verweerder de Aanvraag oppervlakten 2002 van appellante ontvangen. Bij het begeleidend schrijven, gedateerd 11 september 2002, waarmee de aanvraag aan verweerder is toegezonden, maakt appellante bezwaar tegen het niet toekennen van akkerbouwsteun. In deze brief verwijst appellante naar haar brief van 19 juli 2002 en een telefonisch onderhoud met één van verweerders medewerkers, C.

- Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft verweerder appellantes aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag is ingediend na het verstrijken van de daartoe vastgestelde indieningsperiode en daarop volgende kortingsperiode, welke eindigde op 9 juni 2002.

- Bij brief van 20 mei 2003 heeft verweerder appellante een ontvangstbevestiging gezonden betreffende het op 17 september 2002 ontvangen bezwaarschrift.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder - samengevat - het volgende overwogen.

De uiterste indieningsdatum voor de Aanvraag Oppervlakten 2002 betrof, met inbegrip van de kortingsperiode, 9 juni 2002. Eerst op 17 september 2002 is van appellante een Aanvraag oppervlakten 2002 ontvangen. De aanvraag is derhalve ingediend na deze uiterste datum en dientengevolge afgewezen.

Verweerder stelt dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het juist en tijdig indienen van de aanvraag. De gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag komen in beginsel geheel voor rekening en risico van de aanvrager. Dit is slechts anders indien er sprake is van de in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedoelde overmacht of buitengewone omstandigheden. Niet gebleken is dat hiervan sprake is.

Dat verweerders uitvoeringsdienst LASER appellante de aanvraagformulieren niet voorafgaand aan de indieningsperiode heeft toegezonden, doet hieraan niet af, omdat de automatische toezending van formulieren slechts een vorm van serviceverlening betreft waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.

Ter zitting heeft verweerder nog het volgende aangevoerd.

Waar het besluit van 11 oktober 2002 stelt dat de aanvraag van appellante niet-ontvankelijk is, betreft dit een technische onvolkomenheid en moet de aanvraag geacht worden te zijn afgewezen.

Verweerder heeft de brief van 11 september 2002 van appellante aangemerkt als een prematuur bewaarschrift in de zin van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Verweerder heeft nog onderzoek gedaan naar het door appellante gestelde telefonisch onderhoud met één van zijn medewerkers, C. C wist zich het gestelde gesprek niet te herinneren, zodat onbekend is of dit gesprek heeft plaatsgevonden en wat de inhoud daarvan geweest zou zijn.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende aangevoerd.

Appellante heeft niet tijdig een Aanvraag oppervlakten 2002 kunnen indienen omdat verweerder heeft nagelaten haar voorafgaand aan de indieningsperiode de daartoe benodigde formulieren toe te zenden. Deswege verkeerde appellante aanvankelijk in de veronderstelling dat de akkerbouwsteun zou worden toegekend aan de hand van de wel tijdig ingezonden gegevens inzake de Landbouwtelling 2002.

5. De beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn waarop tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Bij artikel 6:10, eerste lid, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen, of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

In het onderhavige geval heeft appellante haar aanvraag reeds vergezeld doen gaan van een tegen een vermeende afwijzing van deze aanvraag gericht bezwaarschrift. In aanmerking genomen dat steunverlening op grond van de Regeling niet anders dan op aanvraag kan plaatsvinden, is het College van oordeel dat onder deze omstandigheid, waar aldus geen sprake kan zijn geweest van enige inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, appellante redelijkerwijs niet kon menen dat het besluit tot afwijzing van de akkerbouwsteun reeds tot stand gekomen was. Dat appellante voorafgaand aan haar brief van 11 september 2002 wellicht om niet onbegrijpelijke redenen al in de veronderstelling verkeerde dat verweerder haar aanvraag niet zou honoreren, doet hieraan niet af.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder appellante op grond van haar brief van 11 september 2002 in strijd met artikel 6:10, eerste lid, van de Awb in bezwaar heeft ontvangen. Derhalve kan dit besluit niet in stand blijven en moet dit besluit worden vernietigd.

Aangezien, gelet op het vorenoverwogene, vaststaat dat verweerder na de uit te spreken vernietiging niet anders kan doen dan het bezwaarschrift van 11 september 2002 alsnog niet-ontvankelijk verklaren, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien.

Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van verweerder van 26 juni 2003;

- verklaart het bezwaar van 22 september 2002 niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure welke aan de zijde van appellante worden vastgesteld op € 161,--

(zegge: honderdéénenzestig euro), te betalen door de Staat;

- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,-- (zegge: tweehonderdtweeendertig euro) door

de Staat aan haar wordt vergoed.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004.

w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand