ECLI:NL:CBB:2004:AP1307
public
2015-11-12T15:34:09
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP1307
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-05-19
AWB 03/676
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP1307
public
2013-04-04T21:04:01
2004-06-10
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP1307 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-05-2004 / AWB 03/676

Op 19 juni 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 mei 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 13 juni 2002 strekkende tot weigering van slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(Zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 03/676 19 mei 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 19 juni 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 mei 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 13 juni 2002 strekkende tot weigering van slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.

Verweerder heeft op 24 september 2003 een verweerschrift ingediend.

Op 9 april 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, bij welke gelegenheid partijen, appellante bij monde van C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voor zover hier van belang:

" Artikel 1.1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

(...)

hh. deelnamemelding: melding als bedoeld in artikel 34 van verordening 2342/1999;

(...)

Artikel 2.3

(...)

2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden

oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.

Artikel 2.4a

1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.

2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.

3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.

Artikel 2.4b

1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.

(...)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 27 november 2001 heeft appellante dertig stieren van haar bedrijf afgevoerd en laten slachten, voor welke dieren door het betrokken slachthuis diezelfde dag door melding in het I&R-register namens appellante aanvragen zijn ingediend om slachtpremie.

- Op 29 november 2001 heeft verweerder van appellante een ingevuld en ondertekend formulier ontvangen voor deelname aan de Slachtpremieregeling, welk formulier appellante op 27 november 2001 ter post heeft bezorgd.

- Bij besluit van 13 juni 2002 heeft verweerder de namens appellante ingediende aanvragen om slachtpremie voor de dertig dieren afgewezen.

- Bij brief van 15 juli 2002 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Verweerder heeft in het bestreden besluit - samengevat - het volgende aangevoerd.

Uit artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling blijkt dat een producent een aanvraag om slachtpremie uitsluitend kan indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.

De betrokken dieren zijn op 27 november 2001 geslacht en pas op 29 november 2001 heeft verweerder een deelnamemelding van appellante ontvangen. Omdat er geen deelnamemelding is ingediend voordat de betreffende dieren zijn aangevraagd, zijn de runderen niet als premiewaardig te beschouwen.

De omstandigheid dat appellante, vanwege haar onbekendheid met de regeling, zich het belang van een tijdige inzending van de deelnamemelding onvoldoende heeft gerealiseerd, doet hieraan niet af. Als producent dient appellante op de hoogte te zijn van de voorwaarden en regelgeving omtrent het aanvragen van premies. Tevens heeft appellante zich, door ondertekening van de deelnamemelding, akkoord verklaard met de voorwaarden en het gebruik van het I&R-register.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Dat appellante de deelnameverklaring te laat heeft ingezonden is veroorzaakt door onbekendheid met de regelgeving. Het betreffende formulier is op 27 november 2001 ter post bezorgd en is slechts twee dagen te laat ontvangen. Dat appellante vanwege een dergelijk minimale termijnoverschrijding de gehele premie mis zou lopen, is onredelijk. Indien appellante heft formulier op 27 november 2001 naar verweerder zou hebben gefaxt zou alles wel in orde zijn geweest.

Hierbij komt dat verweerder bij zijn regelgeving met betrekking tot het inzenden van de deelnamemelding ten onrechte niet heeft voorzien in een procentuele kortingsregeling ingeval van termijnoverschrijdingen, zoals bij andere premieregelingen wel te doen gebruikelijk is.

Tenslotte is de voorlichting van verweerder gebrekkig, nu in de brief waarmee het formulier voor de deelnamemelding aan appellante is toegezonden weliswaar wordt gewezen op een aantal belangrijke voorwaarden, doch niet op het belang van een tijdige inzending.

5. De beoordeling van het geschil

Het College overweegt dat in artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling bepaald is dat de deelnamemelding door verweerder moet zijn ontvangen voordat een producent aanspraak kan maken op slachtpremie. Het College is van oordeel dat verweerder niet het recht ontzegd kan worden om ten aanzien van producenten die voor het eerst van de slachtpremieregeling gebruik wensen te maken, zoals appellante, aan strikte toepassing van deze bepaling vast te houden teneinde eenduidig vast te kunnen stellen wie en vanaf welk moment als deelnemer kunnen worden aangemerkt. Aldus wordt de controleerbaarheid en beheersbaarheid van deze premiemogelijkheid vergroot.

Dat appellante, vanwege haar onbekendheid met de Regeling en de in haar ogen gebrekkige voorlichting, zich het belang van een eerdere inzending van de deelnamemelding niet heeft gerealiseerd, doet aan het vorenstaande niet af. Verweerder heeft dienaangaande terecht overwogen dat van een producent die wil deelnemen aan een premieregeling, mag worden verwacht dat deze zich vooraf op de hoogte stelt van de betrokken regelgeving en voorwaarden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de bewoordingen van artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling geen ruimte laten voor twijfel.

Appellantes grief dat artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling anders dan andere premieregelingen in geval van termijnoverschrijding niet voorziet in een procentuele kortingsregeling, richt zich niet tegen het bestreden besluit, maar tegen hetgeen bij of krachtens de Regeling is bepaald. Voorzover appellante bedoelt te stellen dat deze regelgeving geheel of gedeeltelijk onverbindend zou zijn, overweegt het College het volgende. Gesteld noch gebleken is dat de Regeling in strijd is met hoger recht. Evenmin kan worden geoordeeld dat verweerder na afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot vaststelling van de Regeling heeft kunnen komen. Mitsdien faalt deze grief.

Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand