ECLI:NL:CBB:2004:AP1325
public
2015-11-10T17:27:16
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP1325
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-05-26
AWB 03/1361
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP1325
public
2013-04-04T21:04:05
2004-06-10
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP1325 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 26-05-2004 / AWB 03/1361

Op 5 november 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen een besluit van 2 juni 2003, waarbij verweerder de onderneming van appellant heeft geregistreerd, ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 03/1361 26 mei 2004

3110 Registratie

ambtshalve

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: B, te X,

tegen

het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, te Rijswijk, verweerder,

gemachtigden: mr. B.C. Westenbroek en mr. F. Kuiper, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 5 november 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen een besluit van 2 juni 2003, waarbij verweerder de onderneming van appellant heeft geregistreerd, ongegrond verklaard.

Op 18 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2004. Hierbij hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Koninklijk besluit van 5 juli 2002 is met ingang van 1 januari 2003 ingesteld het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud). Dit besluit luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

'' Artikel 2

1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.

2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:

a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;

b. (…)

3. (…).''

In de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud is onder meer het volgende vermeld:

'' Met het schilders- en afwerkingsbedrijf wordt gedoeld op het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk in, op of aan bouwwerken of andere werken, schepen of woonarken dan wel onderdelen daarvan of daarvoor bestemd, aanbrengen van verf of soortgelijke producten.''

Bij Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud van 22 april 2003, in werking getreden op 31 mei 2003, is voorzover hier van belang het volgende bepaald:

"Artikel 2

Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.

Artikel 3

1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het hoofdbedrijfschap.

(…).”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 8 en 24 april 2003 heeft verweerder appellant verzocht een vragenlijst in te vullen ter beoordeling van een mogelijke verplichting tot registratie. Appellant heeft hier niet op gereageerd.

- Bij besluit van 2 juni 2003 heeft verweerder de onderneming van appellant ambtshalve geregistreerd.

- Op 10 juni 2003 heeft appellant telefonisch contact gehad met verweerder, waarbij hem is medegedeeld dat het opsturen van de vragenlijst niet meer mogelijk is en dat appellant, indien hij bezwaren heeft tegen de registratie, een bezwaarschrift moet indienen. Voorts is aan appellant meegedeeld omzetgegevens mee te zenden, teneinde te onderzoeken of appellants werkzaamheden vallen onder een door verweerder vastgestelde omzetgrens waarbij registratie niet verplicht is.

- Bij brief gedateerd 11 juni 2003, welke per fax op 9 juli 2003 door verweerder is ontvangen, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de registratie. Op de fax is vermeld “11-06 opgestuurd met omzet opgave samen”. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven de toegestuurde vragenlijsten door een scheiding en verhuizing nooit te hebben ontvangen.

- Van de mogelijkheid te worden gehoord heeft appellant geen gebruik gemaakt doordat zijn werkzaamheden dat niet toelieten.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.

'' Of een bedrijf al dan niet dient te worden geregistreerd bij het hoofdbedrijfschap wordt beoordeeld aan de hand van bovengenoemde Instellingsbesluit. Daarbij wordt onderzocht of de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden onder de omschrijving van het Instellingsbesluit vallen.

Uw bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel luidt: ''Het verrichten van onderhoudswerkzaamheden (aan woningen), waaronder begrepen behang- en schilderwerk''.

Om niet ten onrechte over te gaan tot registratie heeft het hoofdbedrijfschap op 8 april 2003 een vragenformulier aan u verzonden met het verzoek deze in te vullen en terug te zenden. Op 24 april 2003 hebben wij u nogmaals een vragenformulier gestuurd met het verzoek deze in te vullen en retour te zenden. Omdat wij de vragenlijst niet terug hebben ontvangen, gaan wij ervan uit dat uw onderneming werkzaamheden verricht die vallen onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap, te weten schilderwerkzaamheden.

Op grond van bovenstaande is uw onderneming ambtshalve geregistreerd bij het hoofdbedrijfschap.

Zienswijze

In uw bezwaarschrift geeft u aan dat u andere werkzaamheden verricht die niet onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap vallen.

Reactie op zienswijze

Bij de registratie van een onderneming wordt gekeken of er feitelijk werkzaamheden worden verricht die vallen onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap zoals bepaald in het Instellingsbesluit. Het hoofdbedrijfschap is als publiekrechtelijke instantie ingesteld voor ale ondernemingen die op basis van het Instellingsbesluit onder het hoofdbedrijfschap vallen. Door verplichte registratie is optimaal gewaarborgd dat de kosten van activiteiten en inspanningen voor de hele sector daadwerkelijk worden gedragen door de hele sector. De ondernemingen dienen zich aan deze registratieplicht te houden. Het registreren is onmisbaar voor de uitvoering van de publiekrechtelijke taken. Er geldt dus een registratieplicht voor bedrijven die werkzaamheden uitvoeren die vallen onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap.

Wij betreuren het, dat u tijdens de behandeling van het bezwaar geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord. In dat geval had u duidelijk kunnen uitleggen wat uw werkzaamheden wel zijn, en waarom u vindt dat uw werkzaamheden niet onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap vallen.

Aangezien wij geen aanvullende gegevens hebben, gaan wij ervan uit dat de gegevens van het handelsregister van de Kamer van Koophandel correct zijn, en dat u schilderwerkzaamheden verricht. Deze vallen onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap.''

Ter zitting heeft verweerder meegedeeld de gevraagde omzetgegevens van appellant niet te hebben ontvangen. Slechts de fax van 9 juli 2003 is door verweerder ontvangen.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Na bericht te hebben ontvangen dat zijn onderneming was geregistreerd heeft appellant telefonisch contact gehad met een medewerker van verweerder. Hierbij heeft appellant gevraagd alsnog een vragenlijst toegestuurd te krijgen om deze in te vullen. De medewerker heeft appellant laten weten dat dit niet mogelijk was en dat hij alleen nog maar een bezwaarschrift kon indienen waarbij hij tevens omzetgegevens van zijn onderneming moest bijvoegen. Appellant heeft deze stukken op 11 juni 2003 opgestuurd. Nadat gebleken was dat deze niet waren aangekomen, heeft appellant deze stukken nogmaals op 9 juli 2003 gefaxt.

Appellant stelt dat zijn werkzaamheden bestaan uit ontruimingen en schoonmaakwerkzaamheden van woningen en bedrijven. Sporadisch verricht appellant ook schilderwerk op regiebasis bij een erkend schildersbedrijf welke is aangesloten bij het hoofdbedrijfschap; voor slechts 5% van zijn omzet voert appellant schilderwerkzaamheden uit.

5. De beoordeling van het geschil

Vaststaat dat appellant na registratie van zijn bedrijf telefonisch contact heeft gehad met verweerder waarbij hem is geadviseerd een bezwaarschrift toe te zenden samen met omzetgegevens van zijn bedrijf. Tevens staat vast dat deze omzetgegevens niet door verweerder zijn ontvangen. Wel heeft verweerder per fax op 9 juli 2003 een bezwaarschrift ontvangen, waaruit is op te maken dat het bezwaarschrift samen met de gevraagde omzetgegevens eerder op 11 juni 2003 zouden zijn toegezonden.

Nu verweerder zelf om deze omzetgegevens had gevraagd en deze gegevens relevant zijn voor de vraag of registratie van appellants onderneming terecht is gebeurd, had verweerder hier niet aan voorbij mogen gaan, maar had dit voor verweerder aanleiding moeten zijn om de omzetgegevens op te vragen en een en ander nader te onderzoeken.

Door appellant in de bezwaarfase niet te verzoeken nogmaals de gevraagde en blijkbaar ook verstuurde, maar niet ontvangen omzetgegevens toe te sturen, heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient alsnog nader onderzoek naar de omzetgegevens te verrichten en naar aanleiding hiervan een nieuw besluit te nemen. In dit kader merkt het College op dat tevens van de zijde van appellant een actieve houding mag worden verwacht, wanneer verweerder nadere gegevens nodig mocht achten.

Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken. Wel dient verweerder appellant het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

6. De beslissing

Het College :

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van verweerder van 30 oktober 2003;

- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,-- (zegge: honderd zestien

euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.H. Vazquez Muñoz