ECLI:NL:CBB:2004:AP1558
public
2013-04-04T21:04:59
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP1558
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-02-18
AWB 02/1934
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP1558
public
2013-04-04T21:04:59
2004-06-14
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP1558 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 18-02-2004 / AWB 02/1934

Op 9 december 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 oktober 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante tegen de oplegging van een bedrag van € 254,82 aan verschuldigde rechten terzake van de invoer van gerst, ongegrond verklaard.

Appellante heeft bij brief van 20 maart 2003 de gronden van haar beroep ingediend.

Op 7 mei 2003 is van verweerder een verweerschrift ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt toegelicht.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 02/1934 18 februari 2004

7780

Uitspraak in de zaak van:

Heineken Brouwerijen B.V., te Amsterdam, appellante,

gemachtigde: mr. H.J. Bronkhorst, advocaat te Den Haag,

tegen

het Hoofdproductschap Akkerbouw, verweerder,

gemachtigde: mr. E.R. Kleijwegt, werkzaam bij het Hoofdproduktschap.

1. De procedure

Op 9 december 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 oktober 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante tegen de oplegging van een bedrag van € 254,82 aan verschuldigde rechten terzake van de invoer van gerst, ongegrond verklaard.

Appellante heeft bij brief van 20 maart 2003 de gronden van haar beroep ingediend.

Op 7 mei 2003 is van verweerder een verweerschrift ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992, houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

" Artikel 1

1. De gemeenschappelijke ordening der markten in de scetor granen geldt voor de volgende produkten:

_______________________________________________________________ GN-code Omschrijving

_______________________________________________________________

(…)

1003 00 Gerst

Artikel 10

1. Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening gelden voor de in artikel 1 bedoelde produkten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

2. In afwijking van lid 1, is het invoerrecht voor de produkten van de GN-codes (…) 1003, (…)gelijk aan de interventieprijs voor deze produkten bij de invoer, verhoogd met 55% en verminderd met de cif-invoerprijs van de zending in kwestie. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(…)

Artikel 13

1. Voor zover nodig om de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde produkten in ongewijzigde staat of in de vorm van in bijlage B opgenomen goederen op basis van de noteringen of de prijzen van die produkten op de wereldmarkt mogelijk te maken en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag, kan het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij de uitvoer.

De restitutie voor de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde produkten in de vorm van in bijlage B opgenomen goederen mag niet hoger zijn dan de restitutie voor de uitvoer van die produkten in ongewijzigde staat.

(…)

In de considerans(10) is als volgt overwogen:

" Overwegende dat de totstandbrenging van één markt voor granen in de Gemeenschap meebrengt dat naast een regeling met garantieprijzen ook een uniforme regeling van het handelsverkeer aan de buitengrenzen van de Gemeenschap tot stand moet worden gebracht; dat een regeling van het handelsverkeer die wordt ingevoerd naast het interventiestelsel en die een stelsel van heffingen en restituties bij uitvoer omvat, eveneens bijdraagt tot stabilisatie van de gemeenschappelijke markt en met name voorkomt dat de prijsschommelingen op de wereldmarkt doorwerken in de prijzen in de Gemeenschap; dat derhalve dient te worden voorzien in het opleggen van een heffing bij invoer uit derde landen en het toekennen van een restitutie bij uitvoer naar derde landen, beide ter overbrugging van het verschil tussen de buiten en binnen de Gemeenschap geldende prijzen; dat voor de van granen afgeleide verwerkte produkten waarop deze verordening van toepassing is bovendien rekening moet worden gehouden met de noodzaak de verwerkende industrie van de Gemeenschap een bepaalde bescherming te bieden;"

Bij Verordening (EG) nr. 1510/2000 van de Commissie van 12 juli 2000 tot wijziging van bijlage B bij Verordening (EEG) nr. 1766/92 is bier van mout, in te delen onder GN-code

22 03, anders dan voordien het geval was, niet meer in bijlage B opgenomen. Whisky is, onder GN-code ex 22 08, evenals andere gedistilleerde dranken, wel opgenomen.

De considerans luidt onder meer als volgt:

"(3) Gezien de in het kader van de overeenkomst inzake de landbouw van de Wereldhandelsorganisatie (…) aangegane verbintenissen van de Gemeenschap en de beschikbare begrotingsmiddelen, en gezien de te verwachten ontwikkeling van de landbouwprijzen in de Gemeenschap en op de wereldmarkt en de ontwikkeling van de uitvoer van landbouwproducten in de vorm van niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, dient de mogelijkheid om uitvoerrestituties toe te kennen voor landbouwproducten in de vorm van de goederen waarin deze kunnen zijn verwerkt, te worden beperkt.

(4) De in bijlage B bij Verordening (EEG) nr. 1766/92 vastgestelde lijst van goederen dient derhalve te worden herzien."

Bij Verordening (EG) nr. 2023/2001 van de Commisie tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen is, voor de periode hier van belang, de hoogte van het invoerrecht bepaald.

Bij Verordening (EG) nr. 1269/1999 van 14 juni 1999 en Verordening (EG) nr. 822/2001 van 24 april 2001 van de Raad betreffende opening van een communautair tariefcontingent voor gerst voor verwerking tot mout van GN-code 1003 00 zijn voor de jaren 1999, 2000, 2001 en 2002 tariefcontingenten geopend voor gerst van hoge kwaliteit van GN-code 1003 00 die bestemd is voor verwerking tot mout dat zal worden gebruikt voor de bereiding van bepaalde soorten bier dat rijpt in tanks met beukenhout.

De considerans bij deze verordeningen luidt:

" (1) De Gemeenschap heeft zich er bij de afsluiting van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT toe verbonden om, als het stelsel van representatieve prijzen voor granen de handel lijkt te belemmeren, eventuele problemen te onderzoeken. Bij sommige leveranties van gerst voor verwerking tot mout zijn er belemmeringen geweest voor het handelsverkeer.

(2) Om deze belemmeringen weg te nemen moeten er voor (…) jaarlijkse communautaire tariefcontingenten voor gerst voor verwerking tot mout van GN-code 1003 00 worden geopend.

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij een nota, toegezonden bij brief van 25 oktober 2001, heeft verweerder appellante een bedrag van € 254,82 opgelegd ter zake van de invoer van 15.177 kg. brouwgerst.

- Hiertegen heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.

- Appellante is op 8 april 2002 terzake van haar bezwaarschrift gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit luidt voor zover hier van belang, als volgt.

" Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Marktordening geldt voor gerst een invoerrecht gelijk aan de interventieprijs voor gerst, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs van de zending. Dit recht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT). In de Marktordening wordt wat betreft het product gerst geen onderscheid gemaakt naar de gebruiksbestemming.

Bij Verordening (EG) nr 2023/2001 is, voor de periode waarin u onderhavige invoertransactie heeft gerealiseerd, de hoogte van het invoerrecht bepaald. Het u opgelegde invoerrecht ad EURO 254,82 is overeenkomstig voornoemde verordening door het hoofdproductschap vastgesteld.

Artikel 13, eerste lid, van de Marktordening bepaalt voor zover hier van belang:

" Voor zover nodig (onderstreping toegevoegd) om de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten (waaronder gerst) in ongewijzigde staat of in de vorm van in bijlage B opgenomen goederen (op basis van granen verwerkte producten) op basis van de noteringen of de prijzen van die producten op de wereldmarkt mogelijk te maken en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag kan (onderstreping toegevoegd) het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij uitvoer."

Ingevolge het bepaalde in het elfde lid van artikel 13, worden de uitvoeringsbepalingen van artikel 13 door de Commissie volgens de beheerscomitéprocedure vastgesteld. Voorts is in het elfde lid bepaald dat Bijlage B volgens dezelfde procedure (door de Commissie) wordt gewijzigd.

In de tiende overweging van de considerans van de Marktordening, is de regeling van het handelsverkeer gemotiveerd en wel als volgt: "…(…)… dat een regeling van het handelsverkeer, die wordt ingevoerd naast het interventiestelsel en die een stelsel van heffingen en restituties bij uitvoer omvat, eveneens bijdraagt tot stabilisatie van de gemeenschappelijke markt en met name voorkomt dat de prijsschommelingen op de wereldmarkt doorwerken in de prijzen in de Gemeenschap; dat derhalve dient te worden voorzien in het opleggen van een heffing bij invoer uit derde landen en het toekennen van een restitutie bij uitvoer naar derde landen, beide ter overbrugging van het verschil tussen de buiten en binnen de Gemeenschap geldende prijzen; dat voor de van granen afgeleide verwerkte producten waarop deze verordening van toepassing is bovendien rekening moet worden gehouden met de noodzaak de verwerkende industrie van de Gemeenschap een bepaalde mate van bescherming te bieden;"

De Raad heeft blijkens de aangehaalde overwegingen uit de considerans het opleggen van een heffing bij invoer en het toekennen van een restitutie bij uitvoer als twee onderling verbonden instrumenten aangewezen, die dienen om het verschil tussen de buiten en binnen de Gemeenschap geldende prijzen te overbruggen. Blijkens het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Marktordening heeft de Raad evenwel het toekennen van een restitutie als een faculteit aangewezen, terwijl een heffing bij invoer ingevolge het bepaalde in artikel 10, eerste en tweede lid, in beginsel is gegeven. Bovendien is aan de Commissie bij artikel 13, elfde lid, van de Marktordening de bevoegdheid gegeven om Bijlage B, waarin de lijst van restitutiewaardige goederen is opgenomen, te wijzigen. Dat de Commissie daarbij laatstelijk, bij Verordening (EG) nr. 1510/2000, het product bier van de lijst verwijdert en het product whisky handhaaft, is inherent aan haar bevoegdheid en staat niet ter beoordeling van het hoofdproductschap.

Wat betreft uw stelling dat de Commissie, gelezen de considerans van de Marktordening in strijd handelt met de doelstelling van de Marktordening, merk ik het volgende op.

De vaststelling dat het aangehaalde onderdeel van de considerans niet geheel strookt met het bepaalde in het lichaam van de verordening, kan, althans voor zover het hoofdproductschap betreft, aan de verbindendheid van de in het geding zijnde bepalingen niet afdoen. Het hoofdproductschap kan zich geen oordeel aanmatigen omtrent de verbindendheid van wettelijke bepalingen.

Uw tweede stelling beoordeel ik als volgt.

De Raad heeft de Commissie blijkens artikel 13, elfde lid, van de Marktordening de bevoegdheid gegeven om Bijlage B – volgens de beheerscomitéprocedure – te wijzigen. Gelet op het bepaalde in het eerste lid van artikel 13 "Voor zover nodig om de uitvoer van de … of de in de vorm van in Bijlage B opgenomen goederen ….. kan…" aan welke bepaling de toedeling van de bevoegdheid tot vaststelling van restituties aan de Commissie is verbonden, kan niet worden geoordeeld dat de Commissie haar bevoegdheid ex artikel 13, elfde lid, oneigenlijk gebruikt als zij gemotiveerd besluit tot wijziging van Bijlage B zoals zij heeft gedaan bij Verordening (EG) nr 1510/2000. Overigens, geldt ook hier dat het niet aan het hoofdproductschap staat om consequenties te verbinden aan het eventuele oordeel dat de Commissie de haar toekomende bevoegdheid oneigenlijk heeft gebruikt. Deze beoordeling en het verbinden van de consequenties van het oordeel, is voorbehouden aan de rechter.

Wat uw derde stelling betreft, kan het hoofdproductschap slechts vaststellen dat artikel 133 van het EG-Verdrag voorziet in de vaststelling en tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijke handelspolitiek door de Gemeenschap, onder meer gegrond op het sluiten van tarief- en handelsakkoorden. Deze bevoegdheid is bij artikel 12 in de Marktordening verwerkt, aangezien daar is voorzien in het beheer van tariefcontingenten die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 300 van het EG-Verdrag gesloten overeenkomsten of andere handelingen van de Raad op grond van het Verdrag. Artikel 300 van het EG-Verdrag regelt de werkwijze omtrent de sluiting van akkoorden tussen de Gemeenschap en een of meer staten of internationale organisaties. Ook hier staat het niet aan het hoofdproductschap om de rechtsgeldigheid van preferentiële akkoorden en daaruit voortvloeiende communautaire bepalingen te beoordelen."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

De aangevallen beschikking is ongeldig omdat zij berust op ongeldige bepalingen van gemeenschapsrecht, te weten artikel 10, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 en Verordening (EG) nr. 2023/2001 voor zover het betreft een heffing op gerst van hoge kwaliteit van GN-code 1003 00 voor de verwerking tot mout.

Genoemde bepalingen zijn ongeldig omdat zij:

A. in strijd zijn met de beginselen van de gemeenschappelijke marktordening die vereisen dat:

a. een stelsel van heffingen bij invoer gepaard dient te gaan met het toekennen van restituties bij uitvoer;

b. de verwerkende industrie in de Gemeenschap een bepaalde mate van bescherming wordt geboden en deze er voor moet zorgen dat er gelijke mededingingsvoorwaarden bestaan tussen de communautaire industrie en de industrieën van derde landen die landbouwproducten op de wereldmarkt betrekken.

B. in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling wegens

a. ongelijkheid van behandeling ten opzichte van producenten van bier te rijpen in beukenhouten tanks;

b. ongelijkheid van behandeling ten opzichte van de producenten van gedistilleerde dranken, met name whisky;

zonder het bestaan van een objectieve rechtvaardiging.

Appellante is aangetast in haar mogelijkheden van concurrentie op de wereldmarkt doordat enerzijds gerst op die markt niet tegen dezelfde voorwaarden kan worden betrokken als door haar concurrenten op de wereldmarkt, terwijl zij anderzijds geen communautaire gelden ontvangt voor de export van bier, vervaardigd uit gerst van de gemeenschappelijke markt.

Appellante heeft er op gewezen dat er voor haar geen alternatieve mogelijkheid is om de betaalde invoerrechten te compenseren. Zij heeft daartoe uiteengezet dat zij niet langs de weg van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3448/93 gebruik kan maken van de regeling actieve veredeling, zolang bier van mout niet is opgenomen in bijlage B bij Verordening (EEG) nr. 1766/92.

5. De beoordeling van het geschil

Het College deelt niet de opvatting van appellante dat de Commissie, door in bijlage B bij Verordening (EEG) nr. 1766/92 bier van mout niet meer op te nemen heeft gehandeld in strijd met (de uitgangspunten van) die verordening. Het overwogene in de considerans biedt een inzicht in de achtergronden van de verordening, maar doet er niet aan af dat in artikel 13, eerste lid, uitdrukkelijk aan de Commissie de mogelijkheid wordt geboden om voor sommige producten wel, voor andere niet te bepalen dat zij restitutiewaardig zijn. Niet valt in te zien dat de Commissie de in voormeld artikel 13 neergelegde keuzemogelijkheid, die op zichzelf naar het oordeel van het College niet in strijd is met de marktordening, niet zou mogen benutten om een bepaald product niet meer in Bijlage B op te nemen, indien daarvoor, zoals in dit geval, op budgettaire gronden aanleiding bestaat. Het College merkt naar aanleiding van het te dien aanzien door appellante gestelde verder op dat de vraag naar de rechtmatigheid van artikel 11 van Verordening (EEG) nr 3448/93, waaruit volgt dat appellante als gevolg van het niet vermeld zijn van bier van mout in Bijlage B ook niet meer in aanmerking kan komen voor toepassing van de figuur van actieve veredeling, in dit geschil, waarin het gaat om (de hoogte van) het invoerrecht niet aan de orde is.

Evenmin volgt het College het standpunt van appellante dat sprake is van discriminatie tussen producenten van bier en producenten van gedistilleerde dranken in strijd met artikel 34, tweede lid, EG. De omstandigheid dat onder meer whisky wel is opgenomen in Bijlage B leidt niet tot dit oordeel, aangezien whisky, evenals andere gedistilleerde dranken, tot een andere productcategorie behoort dan bier.

Aan de orde is verder de vraag of de heffing had mogen worden opgelegd voor het bedrag dat is vermeld. Anders dan voor de producenten van bier dat rijpt in tanks met beukenhout zijn voor producenten als appellante voor de jaren 1999 tot en met 2002 geen communautaire tariefcontingenten vastgesteld, zodat zij een hogere heffing moeten betalen dan de eerstgenoemde producenten. Appellante heeft betoogd dat hierdoor sprake is van een ongelijke behandeling van producenten van bier zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat.

Ook voor het College is niet helder waarom de deelneming in de tariefcontingenten beperkt is tot producenten van bier uit gerst dat rijpt in tanks met beukenhout. De overweging in de considerans "dat er belemmeringen zijn geweest voor het handelsverkeer" biedt hierover geen uitsluitsel. Voor zijn beslissing op het beroep van appellante acht het College het daarom geboden om het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen op grond van artikel 234 EG te vragen bij wege van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de na te melden vragen met betrekking tot de geldigheid van genoemde verordeningen waarbij tariefcontingenten voor brouwgerst voor de bereiding van bier dat rijpt in tanks met beukenhout, alsmede met betrekking tot de uitlegging (c.q. de geldigheid voor bepaalde gevallen) van artikel 10, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1766/92 in het licht van het bestaan van die tariefcontingenten.

6. De beslissing

Het College:

- verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak

te doen over de volgende vragen:

1. Zijn de Verordeningen (EG) nrs 1269/1999 en 822/2001 van de Raad, waarbij uitsluitend voor de invoer van gerst die

bestemd is voor de productie van bier dat rijpt in tanks met beukenhout communautaire tariefcontingenten zijn

vastgesteld, geldig in het licht van het in artikel 34, tweede lid, tweede volzin, van het Verdrag neergelegde verbod van

discriminatie tussen producenten?

2. Verplicht, ingeval van ongeldigheid van genoemde verordeningen, artikel 10, tweede lid, van Verordening (EEG)

nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen

in samenhang met Verordening (EG) nr. 2023/2001 van de Commissie van 15 oktober 2001 tot vaststelling van

invoerrechten in de sector granen, niettemin tot het opleggen van een invoerrecht op gerst van hoge kwaliteit van

GN-code 1003 00 die bestemd is voor de verwerking tot bier uit mout?

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. C.M. Wolters en mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004.

w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens