Op 16 september 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 augustus 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen verweerders besluit om haar geen akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) toe te kennen ongegrond verklaard.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 03/1128 11 juni 2004
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 16 september 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 augustus 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen verweerders besluit om haar geen akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) toe te kennen ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 15 december 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2004, alwaar partijen, appellante bij monde van C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunt nader hebben toegelicht. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen drs. M. Honig van GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen wordt het volgende bepaald:
"Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op
31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…)"
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999, houdende de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 wordt het volgende bepaald:
"Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland" "meerjarige gewassen" en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In de bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 2801/1999, is onder meer het volgende bepaald:
''Artikel 4
(…)
2.a. De steunaanvraag 'oppervlakten' mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde instantie de wijzigingen uiterlijk op de voor het inzaaien of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad vastgestelde datum ontvangt (...)
Artikel 5 ter
Onverminderd de artikelen 4, 5 en 5 bis, mag een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende manifeste fout, na de indiening op elk moment worden aangepast.
Artikel 9
1. Wanneer wordt vastgesteld dat de feitelijk geconstateerde oppervlakte groter is dan de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte, wordt de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen voor de berekening van het steunbedrag.
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met:
tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte. "
De Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen luidde voor zover van belang in de periode van 1 april 2000 tot 9 januari 2002 als volgt:
"Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
e. raadsverordening: verordening nr. 1251/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PbEG L 160)
(…)
l. akkerland:
a) geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was, en
b) grond die uiterlijk op 31 december 1991 overeenkomstig de Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland uit productie is geweest
met uitzondering van grond die overeenkomstig artikel 4 is vervangen door andere gronden;
(…)
Artikel 3
Aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen wordt door de minister jaarlijks ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten, overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, verordening 2316/1999, verordening 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van de raadsverordening opgestelde regioplan, subsidie verstrekt.
Artikel 4
1. Onder de voorwaarden die voortvloeien uit de in artikel 3 genoemde verordeningen alsmede onder de beperkingen van deze regeling, komt de producent in aanmerking voor een subsidie voor percelen akkerland:
(…)
Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.
2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 31 mei worden gewijzigd:
a. in geval van een duidelijke fout;
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 11 mei 2001 een "Aanvraag oppervlakten 2001" bij verweerder ingediend. Bij deze aanvraag heeft appellante 12.49 ha. snijmaïs (de percelen onder nummer 8 tot en met 13 en 16 tot en met 19), 4.15 ha. triticale (de percelen onder nummer 14, 15 en 20) en 1.85 ha. zwarte braak (het perceel onder nummer 21) voor subsidie op grond van de Regeling in aanmerking gebracht.
- Bij brief van 28 november 2001 is aan appellante medegedeeld dat de oppervlakte van de percelen 15 en 17 in haar aanvraag ten onrechte als respectievelijk 2.50 ha. en 0.50, ha zijn opgegeven en dat de door Laser door middel van teledetectie vastgestelde oppervlakte van deze percelen respectievelijk 1.81 ha. en 0.34 ha. bedraagt. Hierbij is appellante gewezen op de mogelijkheid om LASER te verzoeken om de gedetecteerde oppervlakte aan te passen, waartoe zij objectief bewijsmateriaal dient over te leggen.
- Bij brief van 29 november 2001 heeft appellante verweerder bericht dat zij perceel 17 voor 0.50 hectare heeft opgegeven omdat dit volgens haar kaartmateriaal de juiste oppervlakte zou zijn. Voorts heeft zij bij nader inzien het perceel 15 inderdaad te groot opgegeven en bedraagt de oppervlakte van dit perceel 2.10 ha.
- Bij brief van 7 december 2001 is aan appellante medegedeeld dat de percelen 9, 10, 11, 12, 20 en 21 uit haar aanvraag, opgegeven als respectievelijk 2.29 ha, 0.61 ha., 0.61 ha., 0.96 ha, 0.40 ha. en 1.85 ha. groot, niet voldoen aan de definitie van akkerland. Hierbij is appellante gewezen op de mogelijkheid bewijsmateriaal in te dienen om aan te tonen dat genoemde percelen in de jaren 1987 tot en met 1991 als akkerland in gebruik zijn geweest.
- Bij besluit van 24 januari 2002 heeft verweerder bedoelde aanvraag afgewezen.
- Bij brief van 6 februari 2002 is aan appellante medegedeeld dat de oppervlakte van de percelen 19 en 21 in haar aanvraag ten onrechte als respectievelijk 2.25 ha. en 1.85 ha. zijn opgegeven en dat de door Laser door middel van teledetectie vastgestelde oppervlakte van deze percelen respectievelijk 1.24 ha. en 1.74 ha. bedraagt.
- Bij brief van 11 februari 2002 heeft verweerder appellante medegedeeld dat het besluit van 24 januari 2002 onjuist is, dat de aanvraag opnieuw beoordeeld zal worden en dat zij naar aanleiding daarvan een nieuwe beslissing zal ontvangen.
- Bij brief van 20 februari 2002 heeft appellante op nader aan te voeren gronden bezwaar aangetekend tegen: “de beoordeling van haar Aanvraag oppervlakten 2001”.
- Bij besluit van 12 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen.
- Bij brief van 14 juni 2002 heeft verweerder appellante de ontvangst van haar bezwaarschrift van 20 februari 2002 bevestigd en appellante verzocht om toezending van de gronden waarop dit bezwaar is gebaseerd. Hierbij heeft verweerder appellante verder medegedeeld dat hij dit bezwaarschrift beschouwt als tevens te zijn gericht tegen het besluit van 12 juni 2002.
- Bij brief van 22 juli 2002 heeft appellante de gronden van het bezwaar ingediend.
- Op 28 november 2002 heeft verweerder appellante gehoord ter zake van haar bezwaar. Op de hoorzitting heeft de heer Honig uitleg gegeven van de satellietbeelden ten aanzien van de in geding zijnde percelen. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt waarin onder meer het volgende staat vermeld:
" In persoon zijn verschenen C en D als zijn adviseur.
(...)
D heeft geconstateerd dat met betrekking tot het perceel met volgnummer 8 1,20 ha is aangevraagd en geconstateerd is 1,63 ha.
De voorzitter zegt dat dit geen probleem oplevert. Er wordt uitgegaan van de aangevraagde oppervlakte.
Voor het perceel met volgnummer 9 is 2,29 ha aangevraagd. (...) Ze hebben een brief van E, eigenaar van het perceel, dat er in 1986 maïs op het perceel heeft gestaan, evenals een verklaring van de loonwerker. Deze worden gekopieerd en aan het dossier toegevoegd. C zegt dat het perceel in maart 1987 is omgebouwd naar grasland.
Perceel met volgnummer 10. Er is 0,61 ha aangevraagd en er is geconstateerd dat dit niet voldoet aan de definitie akkerland. In 2000 hebben ze dit perceel voor het eerst gehuurd. Toen is er ook premie voor aangevraagd en die is ook verleend.
(...)
(...)Ze hebben te goeder trouw aangevraagd. De historie van een perceel is bij hen niet bekend. Voor de percelen met de volgnummers 11 en 12 (...), geldt hetzelfde als voor het perceel met volgnummer 10. Voor het perceel met volgnummer 15 is 2,50 ha aangevraagd en geconstateerd is 1,81 ha. C wijst dit perceel op de topografische kaart aan. Op het moment van de aanvraag was er nog geen triticale gezaaid en wisten ze ook nog niet hoe groot het perceel precies was. Pas toen ze bericht van LASER kregen hebben ze gekeken hoe groot het perceel werkelijk was. Ook de maten van het kadaster hadden ze pas later. Die kwamen uit op 1,92 ha. Deze stukken zijn in het dossier aanwezig. Voor perceel met volgnummer 17 is 0,50 ha maïs aangevraagd en 0,34 ha geconstateerd. Dat perceel is inderdaad te groot opgegeven. De loonwerker heeft maïs gezaaid en kwam uit op 0,36 ha. C zegt dat ze de maat van de topografische kaart hebben overgenomen (...). Perceel met volgnummer 18 is aangevraagd voor 1,88 ha en geconstateerd is 2,25 ha. Dit perceel levert dus ook geen problemen op, omdat wordt uitgegaan van de aangevraagde oppervlakte. Voor perceel met volgnummer 19 is aangevraagd 2,25 ha en geconstateerd is 1,24 ha. Het perceel wordt op de topografische kaart aangewezen. Volgens C is het veel groter dan 1,24 ha.
(...)
C zegt dat van de percelen met de volgnummers 18 en 19 de totale oppervlakte dan toch wel klopt. Het perceel met volgnummer 18 is te klein opgegeven en het perceel met volgnummer 19 1 ha teveel. Het perceel met volgnummer 20 is door de vorige gebruiker gepacht en die heeft er maïs op verbouwd en daar ook premie voor aangevraagd. In 2000 moest C een verklaring bij de aanvraag doen dat het hele perceel in 1999 maïsland is geweest. Toen heeft hij in 2000 subsidie gehad en daarom heeft hij in 2001 voor dit perceel weer subsidie aangevraagd.
De voorzitter zegt dat het er nu om gaat dat er in één van de jaren 1987 tot en met 1991 een akkerbouw-of tuinbouwgewas heeft gestaan.
C zegt dat dat klopt. Door de verklaring van 1999 en de aanvraag 2000 hebben ze echter wel te goeder trouw weer subsidie aangevraagd. C zegt dat het klopt dat perceel met volgnummer 21 niet voldoet aan de definitie akkerland.
De heer Honig laat op de computer de satellietbeelden van perceel met volgnummer 9 zien. De beelden van 6 december en 13 september 1986 geven aan dat er 13 september half gras stond en op 6 december gras. Wat er wel op de helft van het perceel heeft gestaan durft hij niet te zeggen.
C zegt dat er in 1987 gras op het perceel stond. Of er in de andere referentiéjaren nog maïs heeft gestaan weet hij niet.
De heer Honig laat van alle betreffende jaren de beelden zien en deze geven aan dat er alle jaren gras heeft gestaan. Van het perceel met volgnummer 15 laat hij zien op welke oppervlakte ze zijn uitgekomen en dat dit inderdaad een kleinere oppervlakte is dan is aangevraagd. (...)
De heer Honig laat de percelen met de volgnummers 18, 19 en 20 zien. Perceel met volgnummer 18 is 2,25 ha, opgegeven is 1,88 ha; perceel met volgnummer 19 is 1,24 ha, opgegeven is 2,25 ha en perceel met volgnummer 20 is 0,44 ha en opgegeven is 0,40 ha."
- Bij brief van 5 december 2002 heeft appellante verweerder nadere informatie doen toekomen. Voorts heeft appellante in deze brief medegedeeld dat zij bij het invullen van de onderhavige aanvraag een fout heeft gemaakt en abusievelijk de oppervlakten van de percelen 18 en 19 heeft verwisseld.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard en hiertoe onder meer het volgende overwogen:
" Het bedrijf Georas voert voor LASER onder andere de controles uit op het al dan niet voldoen van percelen aan de definitie akkerland. De controle vindt plaats door middel van satellietbeelden, die geïnterpreteerd worden door Georas. (...)
Bij het nemen van een besluit is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de gegevens die de firma Georas heeft vastgesteld. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, namelijk indien de resultaten van het Georas-onderzoek zelf aanleiding geven te veronderstellen dat deze niet juist zijn, dan wel het door of namens de aanvrager aangevoerde daartoe aanleiding geeft, wordt van dit uitgangspunt afgeweken.
(...)
Het door u overgelegde bewijsmateriaal, wat door LASER is ontvangen op 27 december 2001 en ten tijde van de hoorzitting d.d. 28 november 2002, is als onvoldoende beoordeeld. E geeft in haar verklaring d.d. 20 november 2002 aan, dat er op het perceel aan de Hexelerweg te Hellendoorn, dat wil zeggen het perceel met volgnummer 9, perceelsnummer 22935.48431, in 1986 snijmaïs is verbouwd en dat het perceel laat in het voorjaar is omgebouwd naar grasland. De verklaring van E over het perceel met volgnummer 9 met een oppervlakte van 2,29 hectare heeft betrekking op het jaar 1986 en zegt derhalve niets over de referentieperiode 1987 tot en met 1991. Ook de verklaring van C van 26 november 2002 met betrekking tot de definitie akkerland, waarin C aangeeft dat hij het perceel met volgnummer 20 op de aanvraag oppervlakten 2001, perceelsnummer 23113.48257, in 1999 heeft gepacht van F en dat laatstgenoemde tegenover hem heeft verklaard op 20 juni 2000 dat er op het desbetreffende perceel maïs is geteeld en wel in het jaar 1999, handelt over een jaar buiten de referentieperiode, namelijk over het jaar 1999, en zegt dientengevolge niets over de situatie in de referentiejaren 1987 tot en met 1991. Over de kopie met betrekking tot het aantal hectares maïs van de maatschap A in het jaar 2000, wil ik het volgende opmerken. (...) Daarnaast gaat het over het aantal hectares maïs in het jaar 2000, zodat de kopie geen bewijs oplevert ten aanzien van de referentieperiode 1987 tot en met 1991. Tot slot merk ik het volgende op, over de door u aangeleverde verklaring van G van het loonbedrijf H B.V. In de verklaring d.d. 20 december 2001 geeft G namens het loonbedrijf H B.V. aan, dat het bedrijf E in 1986 op het perceel aan de Hexerlerweg te Hellendoorn, dat wil zeggen het perceel met volgnummer 9, perceelsnummer 22935.48431, snijmaïs heeft verbouwd en dat het perceel in maart 1987 is omgebouwd naar grasland. Het vorenstaande wordt door u echter niet gestaafd met enig ander objectief bewijs, zodat niet is aangetoond dat op de percelen met de volgnummers 9, 10, 11, 12, 20 en 21 in de referentieperiode een akkerbouw- of tuinbouwgewas heeft gestaan en dat derhalve de interpretatie van de satellietbeelden door Georas onjuist is. Bovendien wil ik ten aanzien van bovengenoemde verklaringen nog opmerken, dat deze achteraf zijn opgesteld.
Op de hoorzitting d.d. 28 november 2002 en in uw brief van 5 december 2002 heeft u aangegeven, dat u bij het intekenen van de bedrijfskaart de kaart op de kop heeft gehouden, waardoor u de percelen met de volgnummers 18, 19 en 20 verkeerd heeft ingetekend. Volgens u moet het perceel met volgnummer 19 eigenlijk het perceel met volgnummer 18 zijn.
Hierover merk ik het volgende op.
Artikel 9, tweede lid, aanhef en sub a, van de Regeling bepaalt dat de aanvraag oppervlakten in afwijking van het eerste lid na 31 mei kan worden gewijzigd in geval van een duidelijke fout.
Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.
Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke fout. Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld.
De door u ingetekende percelen met de volgnummers 18, 19 en 20 komen overeen met de door u ingevulde perceelsnummers. Ook komen de door u opgegeven oppervlakten voop deze percelen nagenoeg overeen met de door u ingetekende oppervlakten. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde. De intekening met betrekking tot de percelen met de volgnummers 18, 19 en 20 kan dientengevolge niet worden gewijzigd.
Ten aanzien van de oppervlakten van de percelen met de volgnummers 15, 17, 19 en 21 merk ik het volgende op.
U heeft de percelen met de volgnummers 15, 17, 19 en 21 opgegeven met een oppervlakte van resp. 2,50, 0,50, 2,25 en 1,85 hectare. Door middel van teledetectie door Georas is gebleken, dat de gedetecteerde oppervlakten van de betreffende percelen resp. 1,81, 0,34, 1,24 en 1,74 hectare bedragen.
Bij brief van 28 november 2001 zijn aan u de gedetecteerde oppervlakten van de percel met de volgnummers 15 en 17 medegedeeld. De gedetecteerde oppervlakten van de percelen met de volgnummers 19 en 21 zijn aan u medegedeeld bij brief van 6 februari 2002, welke is verzonden op 7 februari 2002. In beide bovengenoemde brieven stond duidelijk vermeld dat indien u van mening bent dat de gedetecteerde oppervlakten onjuist zijn, u LASER kunt verzoeken de gedetecteerde oppervlakten aan te passen. LASER kan dit verzoek alleen in overweging nemen wanneer u objectief bewijsmateriaal overlegt, zoals een onafhankelijk meetrapport. Dit is u ook nog een keer uiteengezet ten tijde van het telefoongesprek d.d. 11 juni 2003. (...)
LASER heeft naar aanleiding van het telefoongesprek van 11 juni 2003 geen enkele reactie van u mogen ontvangen. Uw verzoek tot aanpassing van de gedetecteerde oppervlakte van de percelen met de volgnummers 15, 17, 19 en 21 kan derhalve door LASER niet in overweging worden genomen, (...)
Ook de door u bij de motivering van uw bezwaarschrift gevoegde kadastrale gegevens met betrekking tot het perceel met volgnummer 15, zijn niet voldoende om de gedetecteerde oppervlakte van het perceel aan te passen. De gegevens betreffen slechts kadastrale eenheden zonder de bijbehorende kadastrale kaart, zodat het voor LASER niet is na te gaan of het perceel overeenstemt met het door u opgegeven topografische perceel met volgnummer 15. Bovendien heeft u ten aanzien van het perceel met volgnummer 17 erkend dat u het perceel te groot heeft opgegeven en stelt de loonwerker in zijn verklaring dat het perceel met volgnummer 19 slechts een oppervlakte heeft van 1,18 hectare en niet de door u opgegeven oppervlakte van 2,25 hectare.
Met betrekking tot het door u gestelde, aan de hand van het perceel met volgnummer 8 dat de door LASER gehanteerde meetmethode niet juist is, merk ik het volgende op. Uit de door u bij uw brief van 5 december 2002 overgelegde verklaring van de loonwerk en notariële akte is mij niet gebleken, dat de door de Europese Commissie aan Georas voorgeschreven methode om de oppervlakten van percelen te bepalen incorrect is.
Tijdens de hoorzitting op 28 november 2002 heeft u aangegeven dat u voor het perceel met volgnummer 10 in het jaar 2000 wel subsidie heeft ontvangen. Tevens heeft de heeft C in zijn verklaring d.d. 26 november 2002 aangegeven, dat LASER het perceel met volgnummer 20 heeft goedgekeurd in het jaar 1999, hierover merk ik het volgende op. Dat de bijdrage eerder is verleend, doet aan het voorgaande niet af. Het toekennen van een bijdrage schept geen rechten voor opvolgende jaren. Dat LASER in het verleden het bewuste perceel wél steeds heeft geaccepteerd, staat niet in de weg aan het afwijzen van het bewuste perceel op grond van het beschikbaar komen van betere controlemogelijkheden.
Nu u, gelet op het bovenstaande, niet heeft aangetoond dat de percelen met de volgnummers 9, 10, 11, 12, 20 en 21 aan de definitie akkerland voldoen en tevens uw verzoek tot aanpassing van de gedetecteerde oppervlakten van de percelen met de volgnummers 15, 17,19 en 21 is afgewezen, zijn de geconstateerde oppervlakten van de percelen met de volgnummers 9 tot en met 12, 20 en 21 terecht op 0,00 hectare gezet en de geconstateerde oppervlakten van de percelen met de volgnummers 15, 17 en 19 terecht op resp. 1,81, 0,34 en 1,24 hectare. Hierdoor is er een verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte voor de gewasgroep maïs in productieregio 2 van 4.84 hectare geconstateerd. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is dit 63,27%. Voor de gewasgroep overige granen in productieregio 2 is er een verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte geconstateerd van 1,09 hectare. Dit uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte bedraagt 35,62%. En met betrekking tot de gewasgroep braak in productieregio 2 is er een verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte geconstateerd van 1,85 hectare. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is dit 100,00%. Als het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, dan vervalt ingevolge artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 geheel het recht op een subsidie voor de betreffende gewasgroep. Dientengevolge kan aan u geen subsidie worden toegekend.
De opgelegde sanctie als gevolg van een afwijking van meer dan 20% volgt rechtstreeks uit de Europese Verordening. Deze laat mij, behoudens de situatie van overmacht, niet de mogelijkheid hiervan af te wijken. Van overmacht is mij in uw situatie niet gebleken."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Zij heeft niet veel toe te voegen aan hetgeen zij bij gelegenheid van de hoorzitting naar voren heeft gebracht en verwijst naar het verslag daarvan. Appellante heeft geen verstand van satellietfoto’s en is niet in staat de juistheid van verweerder bevindingen te betwisten. Ten aanzien van perceel 9 heeft zij schriftelijk bewijs geleverd van het feit dat dit perceel in de eerste drie maanden van 1987 bouwland was.
Het grote probleem is dat verweerder de producenten niet in de gelegenheid stelt om voorafgaande aan een aanvraag te controleren of hun percelen voldoen aan de definitie akkerland. Het risico wordt zo éénzijdig bij de producenten gelegd. Het is onder die omstandigheden onredelijk dat het producenten niet wordt toegestaan om percelen terug te trekken indien zich problemen voordoen.
5. De beoordeling van het geschil
Voor het College staat in de eerste plaats ter beoordeling of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door appellante bij haar aanvraag oppervlakten geen manifeste fout is gemaakt, als bedoeld in artikel 5 ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92, juncto artikel 9, tweede lid, van de Regeling. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag is het appellante immers toegestaan ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van de aanvraag, die aanvraag te wijzigen.
Volgens vaste jurisprudentie van het College is slechts sprake van een zodanige fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was, hetgeen het geval is wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat appellantes aanvraag geen tegenstrijdigheden bevat en dat deze aanvraag als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent is ingevuld. Hierbij dient in het bijzonder in aanmerking te worden genomen dat, zoals door verweerder is overwogen en door appellante niet bestreden, de ingetekende percelen nagenoeg overeenkomen met de opgegeven oppervlakten.
Van een manifeste fout in de hiervoor bedoelde zin is derhalve geen sprake, zodat verweerder bij de beoordeling uit mocht gaan van de aanvraag zoals deze door appellante is ingediend.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder terecht de door appellante gevraagde akkerbouwsteun heeft geweigerd.
Omdat appellante de bevindingen van verweerder met betrekking tot perceel 21 niet bestrijdt, beantwoordt het College deze vraag ten aanzien van de gewasgroep braak bevestigend.
Met betrekking tot de gewasgroep overige granen bestrijdt appellante verweerders bevindingen ten aanzien perceel 20 evenmin en heeft zij erkend dat zij perceel 15 te groot heeft opgegeven. Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft appellante verklaard dat zij ten tijde aanvraag onbekend was met de exacte oppervlakte van dit perceel en dat de kadastrale oppervlakte daarvan 1.92 ha. bedraagt. Verweerder heeft terecht overwogen dat door appellante onvoldoende bewijsmateriaal is aangedragen om de juistheid van de door verweerder gedetecteerde oppervlakte van 1.81 ha. van dit perceel in twijfel te trekken. De door appellante verstrekte kadastrale oppervlakte van het perceel voldoet daartoe niet aangezien het gaat om de beteelde oppervlakte van het perceel. Nu op basis van de afwijkingen ten aanzien van de percelen 15 en 20 het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte binnen deze gewasgroep meer dan 20% betreft, heeft verweerder ook voor deze gewasgroep terecht de gevraagde akkerbouwsteun geweigerd.
Ten aanzien van de percelen binnen de gewasgroep maïs heeft appellante, voor wat betreft de vraag of deze percelen zijn aan te merken als akkerland in de zin van de Regeling, alleen verweerders bevindingen ten aanzien van perceel 9 bestreden. Onder verwijzing naar een tweetal verklaringen is door appellante betoogd dat dit perceel in ieder geval in de eerste drie maanden van 1987 uit bouwland bestond omdat er in het voorgaande jaar maïs op was verbouwd en het perceel pas in maart 1987 is omgebouwd naar grasland. Ter zitting van het College heeft verweerder echter aangevoerd dat blijkens een satellietopname perceel 9 op 6 december 1986 al volledig met gras begroeid was. Daarna is het perceel tot en met 1991 uitsluitend als grasland gebruikt. Derhalve behoeft de door appellante opgeworpen kwestie of een pas in het voorjaar van 1987 als grasland ingericht perceel als blijvend grasland moet worden aangemerkt, in dit geschil niet beslecht te worden.
Met betrekking tot de percelen binnen deze gewasgroep die appellante volgens verweerder te groot heeft opgegeven, merkt het College op dat appellante verweerders conclusies ten aanzien van perceel 17 onderschrijft en dat het te groot opgeven van perceel 19 het gevolg is van de hierboven omschreven door appellante gemaakte fout bij het invullen van het aanvraagformulier. Derhalve is niet gebleken dat verweerders bevindingen met betrekking tot de gedetecteerde oppervlakte van deze percelen onjuist zouden zijn.
Nu ten gevolge van de afwijkingen met betrekking tot de percelen 9, 10, 11, 12, 17 en 19 het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte binnen de gewasgroep maïs meer dan 20% betreft, heeft verweerder ook voor deze gewasgroep terecht de gevraagde akkerbouwsteun geweigerd.
Appellante heeft betoogd dat het systeem onredelijk is omdat zij niet vooraf bij verweerder kan informeren of haar percelen zijn aan te merken als akkerland in de zin van de Regeling. Het College overweegt dienaangaande dat het inderdaad voor risico van de aanvrager komt als hij subsidie aanvraagt voor percelen, die niet als akkerland kunnen worden aangemerkt. De keuze voor een dergelijke risicoverdeling is door de (Europese) wetgever gemaakt en dient door het College als uitgangspunt van de beoordeling beschouwd te worden. Het zou verweerder niet misstaan de bij hem beschikbare informatie over het grondgebruik in het verleden voor alle aanvragers, die daar gebruik van willen maken, te ontsluiten, maar als op basis van nieuw ter beschikking gekomen informatie van Georas een aanvraag niet (ten volle) gehonoreerd kan worden, zal verweerder daarop conform de geldende regelgeving dienen te beslissen. Dit geldt ook voor wat betreft de vraag of de aanvraag nog kan worden aangepast.
Het beroep dat appellante heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Het feit dat aan appellante in voorgaande perioden ten aanzien van dezelfde percelen wel subsidie is verleend betekent niet dat verweerder rechtens gehouden is om appellante ook over 2001 subsidie te verlenen. Verweerder is immers bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag niet gebonden aan feitelijke vaststellingen die hij in eerdere jaren heeft gedaan.
Aangezien niet is gebleken dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2004.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand