ECLI:NL:CBB:2004:AP2239
public
2015-11-11T19:29:11
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AP2239
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-06-10
AWB 03/666
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AP2239
public
2013-04-04T21:06:20
2004-06-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AP2239 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-06-2004 / AWB 03/666

Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 03/666 10 juni 2004

20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante van een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer eieren en eiproducten (hierna: tuchtgerecht).

1. De procedure

Bij tuchtbeschikking met kenmerk TE 5/2003 van 23 april 2003, verzonden op 4 juni 2003, heeft het tuchtgerecht aan appellante een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd.

Bij brief van 16 juni 2003, ingekomen ter griffie van het College op 18 juni 2003, heeft appellante beroep ingesteld tegen de tuchtbeschikking.

Bij brief van 20 juni 2003 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 januari 2004, alwaar namens appellante B is verschenen. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door mr. R.B.R. Henke, werkzaam bij het gemeenschappelijk secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren.

2. De van toepassing zijnde regelgeving

In de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 8

1. Het bestuur van het betrokken lichaam regelt bij verordening de rechtsgang van het tuchtrechtelijke geding alsmede de samenstelling en de bevoegdheden van het tuchtgerecht of de tuchtgerechten en, indien van tuchtbeschikkingen voorziening bij een ander tuchtgerecht kan worden gevraagd, de samenstelling en bevoegdheden van dat tuchtgerecht.

2. De verordening geeft waarborgen voor een deugdelijke berechting. Zij behoeft de goedkeuring van Onze betrokken Ministers en van Onze Minister van Justitie.

3. De verordening kan inhouden, dat aan de betrokkene en aan de in artikel 7, derde lid, bedoelde bestuurder, die, na door het tuchtgerecht bij aangetekend schrijven te zijn opgeroepen om in persoon te verschijnen, zonder geldige redenen, zulks ter beoordeling van het tuchtgerecht, wegblijven, tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden opgelegd.

4. Het tuchtgerecht is niet bevoegd over een zaak te oordelen, indien noch de voorzitter, noch een der leden noch de secretaris voldoet aan de vereisten voor benoeming tot rechter in een arrondissements-rechtbank.”

In de op 21 augustus 1998 door de Sociaal-Economische Raad vastgestelde Instellingsverordening Productschap Pluimvee en Eieren 1998-1 is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 3

1. Er is een Productschap Pluimvee en Eieren.

2. Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin:

a. de pluimvee-, edelpelsdieren- of konijnenhouderij wordt uitgeoefend;

b. pluimvee, eieren, wild en tamme konijnen of daaruit verkregen producten worden be- of verwerkt tot producten welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen;

c. de handel wordt uitgeoefend in:

1° pluimvee, eieren, wild of tamme konijnen of in daaruit verkregen producten welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen;

2° broedeieren en eendagskuikens;

3° bont.

(…).”

In de op 24 juni 1998 door het bestuur van het Productschap voor Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening tuchtrechtspraak voor PPE is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 4

1. Het tuchtgerecht is samengesteld uit een voorzitter, een of meer vice-voorzitters en leden, en wordt bijgestaan door een secretaris.

2. De in lid 1 bedoelde personen kunnen geen lid zijn van het bestuur van het productschap, hierna genoemd het bestuur.

Wanneer zij na de benoeming lid worden van het bestuur, worden zij door het bestuur ontslagen van hun functie bij het tuchtgerecht.

3. De voorzitter en de secretaris van het tuchtgerecht moeten voldoen aan de vereisten van benoeming tot rechter in een arrondissementsrechtbank”.

In Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (Pb. 1990, L 173, blz. 5) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 2

1. In de uitoefening van beroep of bedrijf mogen eieren binnen de Gemeenschap slechts verhandeld worden wanneer zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

(…).”

In de op 27 juni 1991 door het Bestuur van het Productschap voor Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening verhandelen kippeëieren E.E.G. 1991 (gewijzigd op 11 november 1993 en 11 november 1999) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 2

1. Het is aan ondernemers verboden te handelen in strijd met het bepaalde in de Verordening nr. 1907/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Pb. E.G. nr. L 173 d.d. 6.7.90) en de Verordening nr. 1274/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb. E.G. nr. L 121, d.d. 16.5.91), zoals deze verordeningen thans luiden, of in de toekomst zullen luiden; de tekst van deze E.E.G.-verordeningen wordt geacht deel uit te maken van de Verordening verhandelen kippeëieren E.E.G. 1991.

(…).

Artikel 5

1. Het toezicht op de naleving der bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het produktschap uitgeoefend door de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten.

2. Ondernemers zijn verplicht:

a. aan controleurs van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die naar hun oordeel nodig zijn voor de vervulling van hun taak;

b. aan controleurs van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die naar hun oordeel nodig zijn voor de vervulling van hun taak;

(…).

Artikel 7

1. Overtredingen van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn strafbare feiten.

2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 2 zijn:

a. een berisping;

b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;

c. openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de veroordeelde.”

3. Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, op 10 januari 2003 opgemaakt door P.R. de Gooijer, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voorzover hier van belang, de navolgende inhoud:

"Op grond van de artikelen 30 en 31 van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen heeft het Productschap voor Pluimvee en Eieren een hygiënecode opgesteld.

Hiertoe bevond ik mij op 23 september 2002 omstreeks 14.00 uur op een perceel gelegen aan de D-weg te C.

Aldaar is gevestigd het pakstation van Maatschap A en B, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer 00.

Op tijd en plaats voornoemd sprak ik, relatant, met de mij in mijn functie kennende A, hierna te noemen betrokkene, die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde.

Ter vervulling van mijn taak en door mij hiernaar te hebben gevraagd om al die gegevens te verstrekken of doen verstrekken en inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden inzake een controle op de door het Productschap voor Pluimvee en Eieren opgestelde hygiënecode, werd dit mij door betrokkene geweigerd. Na betrokkene nogmaals medegedeeld te hebben dat hij ter vervulling van mijn taak bovenstaande gegevens aan mij diende te verstrekken, weigerde hij wederom resoluut. (…).”

4. De bestreden tuchtbeschikking

Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het tuchtgerecht als volgt overwogen en beslist:

"(…)

Vermoedelijke overtreding(en):

Als ondernemer handelen in strijd met artikel 2 lid 1 van de Verordening verhandelen kippeëieren E.E.G. 1991 door niet te voldoen aan de in artikel 5 lid 2 aanhef en onder a. en b. gegevens verplichting om aan controleurs van het CPE al die gegevens te (doen) verstrekken, die naar hun oordeel nodig zijn voor de vervulling van hun taak en aan de controleurs van het CPE inzage te (doen) geven van die boeken en bescheiden, die naar hun oordeel nodig zijn voor de vervulling van hun taak, immers betrokkene heeft op 23 september 2002 in haar bedrijf aan de D-weg te C, aan P.R. de Gooijer, controleur bij het CPE geweigerd gegevens te verstrekken en inzage te geven van boeken en bescheiden, inzake een controle op de door het Productschap voor Pluimvee en Eieren opgestelde hygiënecode;

Bewijs en strafbaarheid:

Het Tuchtgerecht heeft kennisgenomen van een brief van betrokkene aan het Tuchtgerecht d.d. 16 april 2003.

Naar het oordeel van het Tuchtgerecht staat vast en is bewezen het hiervoor omschreven feit.

Dit oordeel is gegrond op de inhoud van het berechtingsrapport.

Het feit levert op:

overtreding van artikel 2 lid 1 van de Verordening verhandelen kippeëieren EEG 1991, juncto artikel 2 lid 1 van Verordening (EEG) nr. 1907/90 en artikel 5 lid 2 aanhef en onder a. en b. van de Verordening verhandelen kippeëieren EEG 1991.

Wegens dit feit kan ingevolge artikel 7 van de Verordening verhandelen kippeëieren 1991 een aldaar genoemde tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

Betrokkene is deswege strafbaar.

(…)”

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, zakelijk weergegeven, het volgende tegen de bestreden tuchtbeschikking aangevoerd.

In de eerste plaats betoogt appellante dat het tuchtgerecht niet onafhankelijk is omdat dit verbonden is met de wetgever (het productschap) en dat ook de leden van het tuchtgerecht niet onafhankelijk zijn. Daarnaast heeft zij zich niet verbonden met een bedrijfsorganisatie. Om deze redenen erkent zij de bevoegdheid van het tuchtgerecht niet.

Ten tweede betoogt appellante dat de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten (hierna: CPE) niet bevoegd is bij haar controles uit te voeren, omdat appellante zich niet aan controles van deze heeft privaatrechtelijke instantie heeft gebonden. Zij is hier niet vrijwillig, doch verplicht bij aangesloten; zij accepteert uitsluitend controles door een (bevoegde) overheidsinstantie.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt vast dat de onderneming van appellante een onderneming is als bedoeld in artikel 3 van de Instellingsverordening Productschap Pluimvee en Eieren waarvoor het Productschap Pluimvee en Eieren (hierna: productschap) is ingesteld. Derhalve valt appellante onder de werking van de door het productschap vastgestelde verordeningen.

Het bestuur van het productschap is op grond van artikel 8 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie bevoegd bij verordening de rechtsgang van het tuchtrechtelijke geding, alsmede de samenstelling en de bevoegdheden van het tuchtgerecht te regelen. Een dergelijke regeling is neergelegd in de Verordening tuchtrechtspraak PPE, waarvan afdeling I ziet op de samenstelling en bevoegdheid van het tuchtgerecht. In het bijzonder vanwege de waarborgen die artikel 4 van deze Verordening biedt, ziet het College geen reden bedoelde verordening vanwege onvoldoende onafhankelijkheidswaarborgen in strijd met de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie of enige andere regel van hoger recht te achten. Appellante heeft overigens niet ten aanzien van individuele leden argumenten aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven te twijfelen aan hun onafhankelijkheid.

De eerste grief van appellante treft dus geen doel.

Ten aanzien van de tweede grief overweegt het College als volgt.

Het College stelt vast dat op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening verhandelen kippeëieren E.E.G. 1991 het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften namens het productschap wordt uitgeoefend door het CPE. Ingevolge de ter zake vastgestelde algemeen verbindende voorschriften is het CPE dus bevoegd controles op naleving van de Verordening uit te oefenen. Het College vindt in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding bedoelde voorschriften onverbindend te achten.

Zoals het College eerder heeft overwogen (5 november 1997, 94/2550/001/013, JB 1998/98), kan met name in de artikelen 95 en 98 van de Wet op de bedrijfsorganisatie geen verbod worden gelezen van inschakeling door een productschap van derden, zoals in dit geval controleurs van het CPE, bij het feitelijk uitoefenen van het toezicht. Ook de tweede grief faalt dus.

Appellante heeft in de procedure voor het College de bewezenverklaarde feiten erkend, zodat ook voor het College vaststaat dat het tuchtgerecht op basis van het berechtingsrapport, de daarin opgenomen verklaring van W. van Essen en de door het tuchtgerecht op 16 april 2003 ontvangen schriftelijke verklaring van appellante terecht tot de bewezenverklaring is gekomen. Het College kwalificeert, in zoverre met verbetering van de tuchtbeschikking, deze feiten als overtreding van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Verordening verhandelen kippeëiren E.E.G. 1991.

Het tuchtgerecht heeft bij de bestreden tuchtbeschikking appellante als tuchtrechtelijke maatregel opgelegd een geldboete van € 500,--, waarvan € 250,-- voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Het College acht deze maatregel, gezien de aard en de ernst van het feit, passend en geboden.

Het College is niet gebleken van samenloop tussen enerzijds onderhavige overtreding van artikel 5, tweede lid onder a en b, van de Verordening verhandelen kippeëieren EEG 1991 en anderzijds overtreding van artikel 8, aanhef onder e, van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, waarvoor appellante bij tuchtbeschikking van 7 maart 2003 de tuchtrechtelijke maatregel van een geldboete van € 4.500,-- is opgelegd, noch van strijd met het ne bis in idem-beginsel. De onderscheidenlijke, door appellante overtreden, voorschriften beschermen niet dezelfde belangen.

Naast de hiervoor onder 2. aangehaalde regelgeving berust deze uitspraak op artikel 3 en titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Gelet op het voorgaande komt het College tot de volgende beslissing.

6. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. M.A. Fierstra en mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004.

w.g. C.J. Borman w.g. A. Venekamp