ECLI:NL:CBB:2004:AQ5795
public
2015-11-12T14:31:13
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5795
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-06-23
AWB 03/1166
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5795
public
2013-04-04T21:16:54
2004-07-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5795 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 23-06-2004 / AWB 03/1166

Appellant heeft bij brief van 12 september 2003, bij het College binnengekomen op 18 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 augustus 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 11 januari 2003 om de voor het jaar 2002 aangevraagde akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) af te wijzen, ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 03/1166 23 juni 2004

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. F. Lobles, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 12 september 2003, bij het College binnengekomen op 18 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 augustus 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 11 januari 2003 om de voor het jaar 2002 aangevraagde akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) af te wijzen, ongegrond verklaard.

Op 9 oktober 2003 heeft appellant aanvullende stukken bij het College ingediend.

Bij brief van 18 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij griffiersbrief van 12 februari 2004 heeft het College verweerder om aanvullende informatie gevraagd. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 5 maart 2004.

Op 12 mei 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, appellant in persoon en bijgestaan door C, die hem in het bedrijf zal opvolgen, en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten nader hebben toegelicht. Aan de zijde van appellant is voorts verschenen D, teeltcoördinator bij de voormalige vezelfabriek E te F.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het wettelijk kader

In Verordening (EG) nr. 2316/1999, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2860/2000, is onder meer geregeld aan welke voorwaarden moet worden voldaan alvorens met vezelhennep beteelde percelen in aanmerking kunnen komen voor steunverlening ingevolge Verordening (EG) nr. 1251/1999.

In de artikelen 31 en 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is, voor zover hier van belang, bepaald dat, wanneer het verschil tussen de na een controle geconstateerde oppervlakte en de voor subsidie opgegeven oppervlakte gewas meer bedraagt dan 30% van de geconstateerde oppervlakte, het gevraagde steunbedrag wordt geweigerd.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft met een op 1 mei 2002 gedagtekend formulier Gecombineerde opgave 2002 onder meer 13.57 ha zomergerst en 4.21 ha vezelhennep opgegeven voor een bijdrage ingevolge de Regeling.

- Na een op 25 juni 2002 verzonden vooraankondiging heeft LASER bij brief van 9 juli 2002 appellant geinformeerd omtrent de in acht te nemen procedure van de bemonstering vóór de oogst in verband met de bepaling van het THC- gehalte in vezelhennep. De brief vermeldt onder meer:

“Een controleur van de AID zal op een aantal percelen vezelhennep een representatief deel aanwijzen wat bemonsterd wordt. Deze percelen worden geselecteerd door middel van een steekproef. De telers die in de steekproef vallen, krijgen binnenkort bezoek van een AID controleur die per perceel vezelhennep 3 perceelsgedeelten van ca. 14 m? selecteert voor een bemonstering. De AID controleur overhandigt de betreffende telers een brief met specifieke informatie, onder meer over de ligging van de geselecteerde perceelsgedeelten.

Zodra de perceelsgedeelten zijn geselecteerd, ontvangen alle telers een brief waarin staat dat het oogsten van de vezelhennep is toegestaan. Als op uw bedrijf gedeelten van percelen zijn geselecteerd voor bemonstering, dan moet u de vezelhennep op deze perceelsgedeelten laten staan. Deze perceelsgedeelten worden bemonsterd in de periode tussen 20 dagen na het begin van de bloei en 10 dagen na het einde van de bloei. De vezelhennep mag pas geoogst worden nadat u de betreffende brief heeft ontvangen.

- Bij brief van 19 juli 2002 heeft LASER appellant meegedeeld dat de selectie van perceelsgedeelten is afgerond. Appellant is er op gewezen dat, als bij hem percelen zijn geselecteerd, na het begin van de bloei gemaaid mag worden, met uitzondering van de voor bemonstering geselecteerde gedeelten. Zodra deze gedeelten bemonsterd zijn zal de AID een brief uitreiken waarin staat dat de bemonsterde gedeelten gemaaid mogen worden.

- Bij fax van 27 augustus 2002 heeft LASER aan E bericht dat de bemonstering van een viertal percelen was afgerond en dat deze percelen gemaaid konden worden. Op deze fax werden de percelen van appellant niet genoemd. Door een menselijke fout is echter toch op 28 augustus 2002 vanuit E aan appellant bericht, dat de bemonstering van zijn percelen was afgerond en dat deze percelen gemaaid konden worden.

- Appellant heeft de percelen op 29 augustus 2002 gemaaid.

- Op 29 augustus 2002 om 14.15 uur heeft de AID een controle uitgevoerd op de 2 percelen vezelhennep van appellant met als doel te bemonsteren. Blijkens het van deze controle opgemaakte rapport was bemonstering niet meer mogelijk omdat de te bemonsteren perceelsgedeelten reeds waren gemaaid. Blijkens een in het rapport opgenomen verklaring heeft D, teeltcoördinator van de vezelfabriek E, op 29 augustus 2002 telefonisch aan de controlerend AID ambtenaar meegedeeld dat hij appellant op 28 augustus 2002 per abuis telefonisch had meegedeeld dat de geselecteerde percelen op die dag door de AID waren vrijgegeven. Appellant heeft de AID hetzelfde relaas gegeven.

- Bij besluit van 11 januari 2003 heeft verweerder appellants aanvraag voor akkerbouwsubsidie afgewezen omdat de 4.21 ha vezelhennep niet aan de voor subsidietoekenning gestelde voorwaarden voldoet.

- Tegen dit besluit heeft appellant op 17 januari 2003 een bezwaarschrift ingediend.

- Vervolgens heeft verweerder, na een op 19 juni 2003 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder- samengevat- het volgende overwogen.

Appellant heeft de schriftelijke verklaring van de AID dat hij de voor bemonstering geselecteerde percelen kon maaien niet afgewacht. In plaats daarvan is hij afgegaan op de hem door D van E verstrekte informatie. Naar later is gebleken berustte deze informatie niet op een door de AID aan E verzonden faxbericht dat de vezelhenneppercelen van appellant na bemonstering waren vrijgegeven.

Door te vertrouwen op de door D verstrekte informatie heeft appellant, ondanks het feit dat hem bij herhaling was uiteengezet dat voor bemonstering aangewezen percelen pas gemaaid mogen worden nadat de AID schriftelijk bevestigd heeft dat de monsterneming voltooid is, de voor bemonstering aangewezen percelen gemaaid nog voor de AID tot bemonstering was overgegegaan. Deze handelwijze dient geheel voor rekening en risico van appellant te komen.

Nu appellant in strijd met de subsidievoorwaarden heeft gehandeld komt de 4.21 ha vezelhennep van appellant niet voor akkerbouwsteun in aanmerking. Dit betekent dat het verschil tussen de aangevraagde ( 17.78 ha) en de geconstateerde oppervlakte (13.57 ha.) meer bedraagt dan 30% van de geconstateerde oppervlakte. Ingevolge artikel 31, lid 3, en 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dient de gevraagde steun dan geweigerd te worden.

4. Het standpunt van appellant

Door D is op 28 augustus 2002 telefonisch meegedeeld dat de AID hem had bericht dat de monsterneming voltooid was en dat derhalve de voor bemonstering aangewezen perceelsgedeelten gemaaid konden worden. Daarop is appellant tot maaien overgegaan.

Pas later is gebleken dat D per abuis de mededeling van de AID dat bij teler F de bemonstering was voltooid in zijn administratie heeft verwerkt door een aantekening daarvan te maken achter de naam van appellant. Door deze fout kreeg appellant ten onrechte te horen dat hij de voor bemonstering aangewezen percelen mocht maaien.

Appellant erkent aan de AID de mogelijkheid te hebben ontnomen om conform de subsidievoorwaarden te bemonsteren, doch stelt dat dit onbewust en volledig te goeder trouw is gebeurd.

De opgelegde sanctie, inhoudende dat helemaal geen premie wordt toegekend, is erg zwaar, nu de praktijk leert dat bemonstering eigenlijk niet nodig is, omdat het door appellant geteelde - en ingevolge de Europese regelgeving toegestane - vezelhennepras nooit een te hoog THC- gehalte zal opleveren. Overigens zal de opgelegde sanctie ook nog eens doorwerking hebben in latere jaren als de plannen van Europees landbouwcommissaris Fischler in regelgeving zullen zijn omgezet.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Niet in geschil is dat appellant de voor monsterneming aangewezen perceelsgedeelten vezelhennep heeft gemaaid nog voor de AID tot monsterneming was overgegaan. Daarmee is niet gehandeld conform de voorwaarden met betrekking tot monsterneming waaraan voldaan moet zijn alvorens de percelen voor akkerbouwsteun in aanmerking kunnen komen. Evenmin is in geschil dat aan alle overige in Verordening (EEG) nr. 2860/2000 gestelde eisen met betrekking tot de vezelhenneppercelen wel is voldaan.

5.2 Desgevraagd heeft verweerder in zijn brief van 5 maart 2004 aan het College uiteengezet waarom LASER berichten omtrent de stand van zaken met betrekking tot de bemonstering aan E toezond. Het antwoord luidde als volgt.

"Het doel van de faxberichten omtrent de stand van zaken met betrekking tot de bemonstering van percelen hennep aan E is dat als de bemonstering is afgerond, de telers de betreffende percelen kunnen afmaaien en dat zolang géén vrijgave van de percelen heeft plaatsgevonden de geselecteerde gedeelten niet mogen worden gemaaid.”

Het College leidt hieruit af dat verweerders handelen erop gericht is om de telers betrouwbare informatie te verschaffen over de stand van zaken die hen in de gelegenheid stelt om reeds voordat de aangekondigde schriftelijke bevestiging van de AID dat de bemonstering heeft plaatsgevonden, is ontvangen, tot het maaien van de bemonsterde perceelsgedeelten over te gaan.

Het College acht een dergelijke handelwijze onbegrijpelijk. Verweerder instrueert de telers niet te maaien voordat de AID een brief heeft uitgereikt waarin staat dat de bemonsterde perceelsgedeelten gemaaid mogen worden. Ook appellante heeft bij brief van 19 juli 2002 die instructie ontvangen. Dan gaat het niet aan om daaraan voorafgaand een fax aan E te sturen, waarin gemeld wordt dat de bemonstering is afgerond en dat de betrokken telers de percelen kunnen maaien. Daarmee wordt immers overtreding van de door verweerder gegeven instructies uitgelokt. Indien een teler onder deze omstandigheden zich niet houdt aan de instructie om niet te maaien voordat hij een brief ontvangen heeft, maar reeds op basis van een door LASER aan E gezonden faxbericht tot maaien overgaat, kan verweerder daarin naar het oordeel van het College in redelijkheid geen grond vinden de gevraagde subsidie wegens het niet voldoen aan de voorwaarden te weigeren.

In het onderhavige geval moet echter vastgesteld worden dat appellant niet op basis van een dergelijk faxbericht tot maaien is overgegaan, maar op basis van een ten onrechte door E gedane mededeling dat een faxbericht met die inhoud ontvangen zou zijn. Derhalve rijst de vraag voor wiens risico de onjuistheid van de door E gedane mededeling in dit geval moet komen.

Het College acht het bij beantwoording van die vraag van belang dat LASER de feitelijk gevolgde procedure van berichtgeving blijkbaar niet in enig document heeft neergelegd. Voor zover bekend zijn aan de voor de berichtgeving aan de telers ingeschakelde verwerkingsbedrijven als E ter zake ook geen instructies verstrekt en zijn er geen maatregelen genomen om te garanderen dat de informatie snel, adequaat en correct door de belanghebbende ontvangen zal worden. Gelet daarop kan het College niet inzien waarom het risico dat het door LASER met die taak belaste verwerkingsbedrijf aan appellant onjuiste informatie verschaft, geheel op appellant zou dienen te rusten. In zoverre berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en komt het wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.

5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in

deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 116.- (zegge: honderd en

zestien Euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas