ECLI:NL:CBB:2004:AQ5796
public
2015-11-11T17:14:54
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5796
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-06-23
AWB 03/428
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5796
public
2013-04-04T21:16:54
2004-07-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5796 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 23-06-2004 / AWB 03/428

Op 10 april 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 3 juni 2002 om hem de op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) voor het verkoopseizoen 2001 gevraagde premie voor het aanhouden van zoogkoeien te weigeren.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 03/428 23 juni 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Op 10 april 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 3 juni 2002 om hem de op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) voor het verkoopseizoen 2001 gevraagde premie voor het aanhouden van zoogkoeien te weigeren.

Bij brief van 8 mei 2003 heeft appellant de gronden van het beroep aan het College doen toekomen.

Op 12 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2004, waarbij verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt heeft toegelicht. Appellant is, hoewel naar behoren opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 2801/1999, is onder meer het volgende bepaald:

''Artikel 5 ter

Onverminderd de artikelen 4, 5 en 5 bis, mag een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende manifeste fout, na de indiening op elk moment worden aangepast.

Artikel 9

1. (…)

2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met: tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 hectare en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.

Er wordt geen aan de opppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte. (…)''

Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees luidt voor zo ver hier van belang:

- "Artikel 12

1. Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.

2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:

a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;

b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de runderveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. (…)

3. (…)”

Artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen luidt voor zover en ten tijde hier van belang:

“1. (…)

5. De aanvraag oppervlakten kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, echter indien LASER, de AID of het productschap de producent in kennis heeft gesteld van:

a. onregelmatigheden in zijn aanvraag oppervlakten, of

b. het voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.

6.(…)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 14 mei 2001 heeft appellant een aanvraag oppervlakten 2001 ingediend. Appellant heeft daarbij onder meer 27.08 ha grasland als voederareaal opgegeven, waaronder het perceel 14 ter grootte van 5.20 ha.

- Op 31 augustus 2001 heeft appellant op grond van de Regeling een aanvraag ingediend ter verkrijging van premie voor het aanhouden van 18 zoogkoeien.

- Bij een op 7 november 2001 verzonden brief heeft verweerder appellant meegedeeld dat C te B een gedeelte van het door appellant onder volgnummer 14 opgegeven perceel eveneens voor steun heeft aangemeld. Totaal is dit perceel daarmee voor 8.20 ha opgegeven, terwijl de topografische oppervlakte 5.47 ha bedraagt. Verweerder heeft vervolgens aangegeven dat hij voornemens is bij de berekening van de bijdrage uit te gaan van de topografische oppervlakte en dat de aanpassing van de opgegeven oppervlakte tot een sanctie kan leiden. Tenslotte is appellant in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren.

- Bij brief van 14 november 2001 heeft appellant meegedeeld dat hij het perceel met volgnummer 14 niet in gebruik heeft en dat zijn opgave dus onjuist is. Daarom verzoekt hij verweerder dit perceel uit zijn aanvraag oppervlakten te verwijderen.

- Bij brief van 9 december 2001 heeft verweerder meegedeeld dat voor appellant geen voederareaal is geregistreerd, omdat de aanvraag niet in overeenstemming is met de geconstateerde situatie.

- Bij besluit van 3 juni 2002 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de aanvraag voor zoogkoeienpremie is afgewezen, omdat appellant geen ruimte in zijn veebezetting beschikbaar heeft.

- Op 11 juli 2002 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen verweerders besluit om hem geen zoogkoeienpremie toe te kennen.

- Vervolgens heeft verweerder- nadat van appellant telefonisch bericht is ontvangen dat hij er vanaf zag deel te nemen aan een hoorzitting- het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.

“De overschrijding van de topografische oppervlakte op het perceel met perceelnummer 13071.43109 is aan het licht gekomen tijdens een administratieve controle. In de brief van 31 oktober 2001 is dit aan u en de andere aanvrager meegedeeld. Verzocht is om schriftelijk de reden aan te geven van de overschrijding van de perceelsoppervlakte dan wel, indien u van mening bent dat de door LASER geregistreerde oppervlakte onjuist is, een verzoek te doen de oppervlakte aan te passen. Verder staat in bovengenoemde brief duidelijk vermeld, dat LASER een dergelijk verzoek alleen in overweging kan nemen als u objectief bewijsmateriaal overlegt, zoals een onafhankelijk meetrapport.

Bij brief van 14 november 2001, door LASER ontvangen op 23 november 2001, schrijft u dat u desbetreffende perceel niet in gebruik heeft. U verzoekt LASER om dit perceel uit de aanvraag terug te trekken. Echter, dit verzoek tot terugtrekking is door LASER ontvangen na voornoemde administratieve controle. En op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Regeling is het dan niet toegestaan dat het perceel wordt teruggetrokken. De aangevraagde oppervlakte voederareaal blijft in uw situatie 27.08 hectare. Het verschil tussen de geconstateerde oppervlakte (21.88 hectare) is daarmee groter dan 20%. Ingevolge artikel 9, tweede lid, Verordening (EEG) nr. 3887/92 vervalt hiermee uw geregistreerde oppervlakte voederareaal geheel.

Nu er geen voederareaal is geregistreerd, wordt op grond van artikel 9, tweede lid, tweede alinea, verordening (EEG) nr. 3887/92 geen zoogkoeienpremie uitgekeerd.”

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep – samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Perceel 14 werd enige jaren door appellant gebruikt in het kader van de ruilverkaveling “Vijfherenlanden”. Bij de definitieve toewijzing kwam het echter in bezit van buurman C. Kennelijk heeft de voor het invullen van de aanvraag oppervlakten ingeschakelde derde niet geweten of over het hoofd gezien dat het perceel 14 na de definitieve toewijzing in het kader van de ruilverkaveling niet meer bij appellant in gebruik was. Dit betekent dat het perceel per abuis als voederareaal is opgegeven. Dit is ook de reden dat appellant verzocht heeft het perceel alsnog te mogen terugtrekken.

Het argument van verweerder dat een aanvrager geacht wordt de voorwaarden van de Regeling te kennen, en dus behoort te weten dat het terugtrekken van een perceel uit de aanvraag niet meer mogelijk is als een administratieve controle op de aanvraag is uitgeoefend, overtuigt niet. Allereerst leert de ervaring dat geen enkele aanvrager van premie de Regeling volledig zal kennen.Verder valt niet in te zien dat het herstellen van een te goeder trouw gemaakte vergissing niet mogelijk is.

5. De beoordeling van het geschil

Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat aan het bezwaar van appellant slechts tegemoet zou kunnen worden gekomen indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten een duidelijke fout is gemaakt. Immers, alleen in dit geval is het blijkens artikel 5 ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92, juncto artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen.

Volgens vaste jurisprudentie van het College is slechts sprake van een zodanige fout indien objectief kan worden vastgesteld dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was, hetgeen het geval is wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat appellants aanvraag oppervlakten geen tegenstrijdigheden bevat en dat deze aanvraag als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en niet inconsequent is ingevuld. Uit de aanvraag oppervlakten valt niet anders af te leiden dan dat appellant perceel 14 als voederareaal wenste op te geven.

Nu er geen sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag oppervlakten en verweerder bij een administratieve controle had geconstateerd dat het perceel 14 door appellant als voederareaal is opgegeven, terwijl het eveneens door diens buurman als zodanig werd opgegeven, kan dit perceel op grond van het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, onder b van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen niet meer uit de aanvraag worden teruggetrokken. Dat appellant het perceel per abuis en te goeder trouw op de aanvraag oppervlakten heeft opgevoerd maakt dit niet anders.

Voor zover appellant heeft willen betogen dat de door hem bij het invullen van de aanvraag oppervlakten ingeschakelde derde een fout heeft gemaakt, die hem niet kan worden toegerekend, merkt het College op dat het de eigen verantwoordelijkheid van een aanvrager is om zijn aanvraag correct in te vullen. Eventuele fouten gemaakt door een derde dienen voor het risico van de aanvrager te komen.

Uit het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) 3887/92 kan het College vervolgens slechts afleiden dat verweerder- nu van de voor voederareaal opgegeven oppervlakte van 27.05 ha 5.20 ha niet voor registratie als voederareaal in aanmerking komt, waardoor het verschil tussen de opgegeven en de geconstateerde oppervlakte meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt- gehouden was geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toe te kennen. Dit betekent dat de via het voederareaal aan de grond gekoppelde premie voor het aanhouden van zoogkoeien terecht door verweerder is afgewezen.

Het College tekent hierbij aan dat verweerder met het bestreden besluit deze op zich juiste uitkomst bereikt heeft via de rechtens onjuiste, niet op genoemd artikel 9 steunende, tussenstap waarbij het voederareaal op 0 ha is vastgesteld. Het College is van oordeel dat deze onjuiste redenering in deze procedure is op te vatten als een technische onvolkomenheid. Het gaat hier immers om een gebrek van het bestreden besluit zonder verdere materiële betekenis voor de beslechting van dit geschil, waardoor appellant niet in zijn belangen is geschaad.

Gelet op het voorgaande is de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E Doolaard tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas