ECLI:NL:CBB:2004:AQ5797
public
2015-11-10T17:08:43
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5797
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-07
AWB 03/802
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5797
public
2013-04-04T21:16:54
2004-07-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5797 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-07-2004 / AWB 03/802

Appellant heeft bij brief van 21 juli 2003, bij het College binnengekomen op 22 juli 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 juni 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen verweerders besluiten van 24 juni 2002, 4 juli 2002 en 19 augustus 2002 om de over het jaar 2001 ingediende aanvragen om slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies af te wijzen, ongegrond verklaard. Voorts is het bezwaar, voor zover gericht tegen een besluit van

17 mei 2002, waarbij appellants aanvragen over het jaar 2000 werden afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 03/802 7 juli 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Deventer,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 21 juli 2003, bij het College binnengekomen op 22 juli 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 juni 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen verweerders besluiten van 24 juni 2002, 4 juli 2002 en 19 augustus 2002 om de over het jaar 2001 ingediende aanvragen om slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies af te wijzen, ongegrond verklaard. Voorts is het bezwaar, voor zover gericht tegen een besluit van

17 mei 2002, waarbij appellants aanvragen over het jaar 2000 werden afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard.

Op 19 augustus 2003 heeft appellant de gronden voor het beroep ingediend.

Bij brief van 5 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 12 mei 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen - appellant in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij monde van zijn gemachtigde - hun standpunten hebben toegelicht. Aan de zijde van appellant was voorts aanwezig C, werkzaam bij D B.V. te E (hierna: D).

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het wettelijk kader.

De Regeling dierlijke EG-premies luidt, voor zover hier van belang:

"Artikel 1.1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

(...)

hh. deelnamemelding: melding als bedoeld in artikel 34 van verordening 2342/1999;

(...)

Artikel 2.3

(...)

2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden

oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.

Artikel 2.4a

1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.

2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.

3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.

Artikel 2.4b

1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.

(...)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant mest sinds 1991 kalveren die in eigendom toebehoren aan D. Gedurende het jaar 2001 zijn diverse van de door appellant aangehouden runderen in het slachthuis geslacht.

- Op 27 maart 2001 heeft D, na telefonisch overleg met LASER, een door C opgesteld faxbericht aan LASER verzonden met een lijst van mesters die voor D kalveren aanhouden. De fax luidt als volgt:

“Zoals telefonisch afgesproken stuur ik je de lijst met adressen waar je een deelnameformulier zou sturen.

Er zijn enkele afwijkingen(...)

Is het mogelijk dat je mij laat weten welke mesters een aanvraagformulier toegezonden gekregen hebben zodat ik weet welke mesters er al een aangevraagd hebben.”

- Bij faxbericht van 5 april 2001 heeft LASER- medewerkster F D een lijst met namen van mesters gezonden. Bij deze lijst vermeldt de fax:

“Dit zijn de mesters die nog geen deelname op het desbetreffende UBN-nr hebben ingediend. Ik heb deze relaties een deelnameformulier met een brochure toegestuurd, zodat zij zich kunnen laten inschrijven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.”

Op deze lijst komt de naam van appellant niet voor.

- Bij faxbericht van 10 mei 2001 heeft LASER Deventer, afdeling slachtpremieregeling, D nogmaals de lijst met namen van mesters toegezonden. Met de aanduiding en “ja” respectievelijk ‘nee” is per mester aangegeven of inmiddels het deelnameformulier retour is ontvangen. Ook op deze lijst komt de naam van appellant niet voor.

- Op 15 februari 2002 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen D en LASER. Blijkens een daarvan opgemaakte notitie is toen vastgesteld dat voor appellant, met UBN-nummer *, geen deelnamemelding geregistreerd is. Daarop heeft appellant alsnog een deelnamemelding ingediend.

- Bij brief van 25 maart 2002 heeft LASER appellant bericht dat voor hem op UBN * een deelnamemelding aan de slachtpremieregeling is geregistreerd met als ontvangstdatum 1 maart 2002.

- Bij besluit van 24 juni 2002 heeft verweerder meegedeeld dat de in 2001 voor 578 runderen aangevraagde slachtpremie is afgewezen. Uit de bij het besluit gevoegde specificatie blijkt dat de afwijzing is geschied omdat de premie is aangevraagd vóór de ontvangstdatum van het deelnameformulier. Bij correctiebesluit van 4 juli 2002 heeft verweerder op dezelfde grond voor nog een in 2001 geslacht dier de premie afgewezen.

- Op 8 juli 2002 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, dat blijkens de daarin vermelde beschikkingsnummers, gericht is tegen verweerders besluiten van 24 juni en 4 juli 2002.

- Bij correctiebesluit van 19 augustus 2002 heeft verweerder voor nog eens 16 in 2001 geslachte dieren de gevraagde slachtpremie afgewezen.

- Vervolgens heeft verweerder, na een op 27 februari 2003 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat - het volgende overwogen.

Allereerst heeft verweerder besloten om op grond van het bepaalde bij artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het bezwaar als mede gericht tegen het besluit van 19 augustus 2002 aan te merken.

Appellant beroept er zich op dat de met D gewisselde faxberichten het vertrouwen hebben gewekt dat appellant op de juiste wijze bij LASER als deelnemer aan de slachtpremieregeling stond geregistreerd om voor premiebetaling over het jaar 2001 in aanmerking te komen. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel gaat echter niet op nu er zijdens LASER geen gerechtvaardigde, rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt.

In dit verband is allereerst van belang dat de medewerkers van LASER die de betreffende overzichten hebben verzonden niet in de positie verkeren om LASER te binden. De toezending van deelnameformulieren aan mesters moet worden gezien als een vorm van dienstverlening. In wet- en regelgeving is nergens opgenomen dat verweerder tot deze service verplicht zou zijn. Daarom kunnen aan deze dienstverlening ook geen rechten worden ontleend. Ook nu appellant meent dat deze dienstverlening niet correct werd uitgevoerd kan dit niet leiden tot toekenning van premie over een periode dat bij LASER nog geen deelnameformulier was ontvangen. De communautaire regelgeving biedt daarvoor geen ruimte.

Verder is de producent (dus appellant zelf) verantwoordelijk voor het volledig en tijdig indienen van de deelnamemelding. Appellant had zelf kunnen weten of een deelnamemelding voor hem was geregistreerd. D had dit, in plaats van zich te verlaten op door LASER verzonden faxen, gemakkelijk bij appellant zelf kunnen navragen.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Appellant houdt de kalveren op basis van een met D gesloten voerovereenkomst. In het verlengde van deze overeenkomst heeft D een aantal administratieve taken - waaronder de zorg voor het juist en tijdig invullen van formulieren - van appellant overgenomen. Op deze wijze wordt voorzien in de noodzakelijke administratieve controle en ondersteuning van appellant. Een dergelijke taakverdeling is - zoals LASER bekend is - in de branche gebruikelijk.

Vanuit deze ondersteunende taakopvatting heeft C, die in dienst van D de administratie voor appellant verzorgt, bij LASER navraag gedaan of appellant voor het jaar 2001 wel geregistreerd stond voor deelname aan de slachtpremieregeling. Op basis van de vervolgens door LASER verstrekte gegevens is D er vanuit gegaan dat appellant in elk geval vanaf 5 april 2001 was aangemeld voor deelname aan de slachtpremieregeling.

In door C met G van LASER gevoerde telefoongesprekken in week 7 en week 8 van 2002 is vervolgens ook toegegeven dat LASER fouten heeft gemaakt bij de aan C per fax verstrekte informatie. Onder die omstandigheden is het appellant niet te verwijten, dat hij, eerst toen begin 2002 aan C duidelijk werd dat de door LASER in 2001 verstrekte informatie onjuist was, pas op 1 maart 2002 een deelnamemeldingsformulier heeft ingezonden.

Appellant mocht er op vertrouwen dat LASER juiste feitelijke informatie aan D had verschaft. Indien het verstrekken van deze informatie slechts een onverplichte service zou zijn geweest, dan had het op de weg van LASER gelegen ter zake een voorbehoud te maken dat hieraan geen rechten konden worden ontleend. Dat is echter niet gebeurd. Het gaat niet aan dat verweerder zich thans beroept op de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig een deelnamemelding bij LASER in te dienen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt allereerst vast dat appellant geen beroep heeft ingesteld tegen de niet- ontvankelijk verklaring van het bezwaar, voor zover dit zich richt tegen de afwijzing van slachtpremie over het jaar 2000.

5.2 Nu de drie besluiten die betrekking hebben op de over het jaar 2001 aangevraagde slachtpremie, een partij runderen betreffen die tussen 14 en 28 juni 2001 geslacht zijn en die onder één aanvraagnummer geregistreerd zijn, neemt het College - ook al kon daarover ter zitting geen duidelijkheid verkregen worden - aan dat het feit dat de besluitvorming in drie delen heeft plaatsgevonden zijn grond vindt in uitsluitend administratieve redenen. Voor die zienswijze pleit ook dat de besluiten van 4 juli 2002 en 19 augustus 2002 worden aangeduid als correctiebesluiten, ook al hebben zij betrekking op runderen die in het besluit van 24 juni 2002 niet genoemd worden. Gelet daarop merkt het College het besluit van

19 augustus 2002 met verweerder aan als een aanvullend besluit op de voorliggende aanvragen voor slachtpremie over het jaar 2001 en derhalve als een wijziging van de eerder op die aanvragen genomen besluiten. Verweerder heeft in het licht daarvan terecht geoordeeld dat appellants bezwaarschrift van 8 juli 2002 op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb geacht moet worden mede tegen het besluit van 19 augustus 2002 gericht te zijn.

5.3 In dit geding gaat het dan vervolgens om de vraag of LASER door het verstrekken van onjuiste of incomplete informatie bij appellant het vertrouwen gewekt heeft dat op zijn naam een deelnamemelding aan de slachtpremieregeling geregistreerd stond, zodat verweerder appellant het ontbreken van zodanige deelnamemelding niet meer zou kunnen tegenwerpen. In dit verband wijst het College er allereerst op dat C op 27 maart 2001 LASER een andere vraag gesteld heeft dan LASER op 5 april 2001 beantwoord heeft. C vroeg LASER, blijkbaar voortbordurend op een eerder verzoek, aan te geven welke van de mesters uit haar bestand een deelnamemeldingsformulier toegezonden hadden gekregen. LASER antwoordde daarop met toezending van een lijst van mesters van wie nog geen deelnamemelding ontvangen was en aan wie alsnog een formulier werd toegezonden.

Reeds daarom kon aan de door LASER verstrekte lijst niet zonder meer de conclusie verbonden worden, dat al degenen die op die lijst niet voorkwamen, terwijl ze wel op de lijst van C stonden, een deelnamemeldingsformulier hadden ingezonden. Indien C die conclusie dacht te kunnen trekken lag het op haar weg daarvan bij LASER bevestiging te vragen.

5.4 Daar komt bij dat appellant zich nu op de aan C verstrekte informatie beroept, alsof deze bij hemzelf als aanvrager het vertrouwen gewekt heeft dat hij een deelnamemeldingsformulier had ingediend. Zelf moet hij echter toch geacht worden zich te kunnen herinneren of hij een dergelijk formulier heeft ondertekend en rechtstreeks naar LASER heeft teruggezonden. Dat zou hij ook juist daarom moeten weten omdat hij zijn administratie ten aanzien van de slachtpremieregeling overigens grotendeels aan C overliet. Nu C niet kon vaststellen of een deelnamemelding was ingediend, zou dat betekenen dat hij in dit geval moet hebben afgeweken van zijn - naar ter zitting is uiteengezet - vaste gewoonte om alle aan hem door LASER toegezonden formulieren, gedeeltelijk ingevuld, aan een vertegenwoordiger van D mede te geven, waarna ze pas na controle door C aan LASER werden toegezonden. Appellant zou in reactie op het door hem zelf ingediende formulier vervolgens een deelnamebevestiging ontvangen moeten hebben, zonder dat hij C van de ontvangst daarvan op de hoogte gesteld had.

Conclusie moet zijn dat appellant, van wie als ondernemer toch ook wel enige kennis van de op zijn bedrijf betrekking hebbende procedures verwacht mag worden, redelijkerwijs zelf niet in de stellige overtuiging verkeerd kan hebben dat hij een deelnamemelding had ingediend. Indien C ook bij appellant geverifieerd zou hebben of hij zelf meende een deelnamemelding te hebben ingediend, had dit bij hen beiden op zijn minst enige twijfel moeten wekken of de gevolgtrekking, die C aan de door LASER toegezonden lijst verbonden had, wel juist kon zijn.

5.5 Aan het vorenstaande verbindt het College de conclusie dat bij appellant door het overigens wel als verwijtbaar onzorgvuldig te kwalificeren handelen van LASER niet een zo stellige overtuiging ontstaan kan zijn dat hij daadwerkelijk een deelnamemeldingsformulier bij LASER had ingediend, dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 2.4b van de Regeling dierlijke EG-premies appellant toch premie zou dienen te verstrekken als had appellant zich tijdig vóór de slacht als deelnemer aan de slachtpremieregeling aangemeld.

5.6 Het beroep is dan ook ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas