ECLI:NL:CBB:2004:AQ5801
public
2015-11-12T11:22:55
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5801
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-13
AWB 03/1399
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5801
public
2013-04-04T21:16:55
2004-07-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5801 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-07-2004 / AWB 03/1399

Bij tuchtbeschikking van 15 oktober 2003 met kenmerk TS 31/2003, aan appellante toegezonden bij brief van 6 november 2003, heeft het Tuchtgerecht aan appellante een maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 7, eerste lid aanhef en onder b, van het Reglement op de Tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Reglement op de Tuchtrechtspraak).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 03/1399 13 juli 2004

20310 Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau

voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante van een tuchtbeschikking van 15 oktober 2003, gewezen door het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Tuchtgerecht).

1. De procedure

Bij tuchtbeschikking van 15 oktober 2003 met kenmerk TS 31/2003, aan appellante toegezonden bij brief van 6 november 2003, heeft het Tuchtgerecht aan appellante een maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 7, eerste lid aanhef en onder b, van het Reglement op de Tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Reglement op de Tuchtrechtspraak).

Bij brief van 15 november 2003, ingekomen ter griffie op 19 november 2003, heeft appellante beroep ingesteld tegen de tuchtbeschikking.

Bij brief van 1 december 2003 heeft de secretaris van het Tuchtgerecht de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 6 mei 2004, alwaar namens appellante C is verschenen. Ter zitting zijn namens de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Stichting) inlichtingen verstrekt door de heer J.A.M. Knoben.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het wettelijke kader.

In het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren van 13 augustus 2002 (Stb. 2002, nr. 530) (hierna: Besluit), is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 2

Het is verboden om eieren te verhandelen die niet voldoen aan verordening

nr. 1907/90 en verordening nr. 1274/91.”

In verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (Pb. 1990, L 173, blz. 5) is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 2

1. In de uitoefening van beroep of bedrijf mogen eieren binnen de Gemeenschap slechts verhandeld worden wanneer zij voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

(…).

Artikel 10

1. Op grote verpakkingen en op kleine verpakkingen, ook als deze laatste een onderdeel van grote verpakkingen zijn, wordt, op een van de buitenkanten, in duidelijk zichtbare en goed leesbare letters vermeld:

(...)

c) de kwaliteits- en de gewichtsklasse. (...).”

In verordening (EEG) nr. 1274/91 van de Commissie van 15 mei 1991 houdende bepalingen ter toepassing van verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (Pb. 1991, L 121, blz. 11) is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 5

1. Eieren van klasse "A" moeten ten minste de volgende eigenschappen hebben:

- schaal en cuticula : normaal, schoon en onbeschadigd;

- luchtkamer : hoogte niet meer dan 6 mm, onbeweeglijk;

(...).

Artike1 31

1. Van een partij eieren van kwaliteitsklasse "A" mogen bij controle:

a) op het ogenblik van de verzending uit het pakstation:

- 5 % van de eieren kwaliteitsgebreken vertonen, met dien verstande dat hoogstens:

- 2 % van de eieren zijn gebroken of een met het blote oog waarneembare barst in de schaal hebben,

- 1 % van de eieren vlees - of bloedstippen bevatten.

(...).”

In het Reglement op de Tuchtrechtspraak is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 6

Het Tuchtgerecht is bevoegd te oordelen over de overtredingen, door aangeslotenen begaan, van de voorschriften, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de statuten van de Stichting.

Artikel 7

1. Het Tuchtgerecht kan aan een aangeslotene die een voorschrift heeft overtreden één of meer van de volgende maatregelen opleggen:

(...);

b. een geldboete van ten hooste Euro 4500,-

(...).”

In de Statuten van de Stichting (Stcrt. 129, 12 juli 1993) is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 14

1. Iedere aangeslotene is verplicht tot stipte naleving en is aansprakelijk voor de naleving -van de voorschriften, vervat in het Besluit (...).”

2.2 Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht appellante een geldboete opgelegd van € 300,-- terzake het overtreden van het in artikel 2 van het Besluit neergelegde verbod om eieren te verhandelen die niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van verordening (EEG) nr. 1907/90 en artikel 5, eerste lid van verordening (EEG) nr. 1274/91.

Deze tuchtbeschikking berust op een berechtingsrapport, dat op 21 juli 2003 door een controleur van de Stichting is opgesteld.

Ter zake van de gronden waarop de bestreden tuchtbeschikking berust, wordt kortheidshalve verwezen naar de inhoud van die beschikking, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.

3. De beoordeling

Het College stelt vast dat appellante de door het Tuchtgerecht bewezen verklaarde overtreding van artikel 2 van het Besluit, namelijk dat appellante, in strijd met artikel 2, eerste lid, van verordening (EEG) nr. 1907/90 en artikel 5, eerste lid, van verordening (EEG) nr. 1274/91, op 6 juni 2003 eieren in voorraad heeft gehad en verhandeld als eieren van kwaliteitsklasse A, hoewel deze eieren kwaliteitsgebreken vertoonden, waarbij de uitval 42,5 % van de gecontroleerde eieren bedroeg, heeft erkend. Ook voor het College staat vast dat het Tuchtgerecht terecht tot de bewezenverklaring is gekomen.

Hetgeen door appellante tegen de bestreden tuchtbeschikking is aangevoerd, vat het College op als te zijn gericht tegen de door het Tuchtgerecht aan appellante opgelegde geldboete, althans tegen de hoogte ervan.

Appellante betoogt ook in beroep dat zij niet bekend was met het fenomeen ‘te grote luchtkamers’ en dat ook de huidige machines waarvan gebruik wordt gemaakt om de eieren te sorteren, deze gebreken niet herkennen. Appellante meent dan ook dat zij de geldende voorschriften niet bewust heeft overtreden. Veeleer meent zij slachtoffer te zijn geworden van de destijds heersende vogelpest, die ertoe leidde dat de door haar gehouden hennen niet tijdig konden worden geruimd, waardoor appellante werd geconfronteerd met -kwalitatief mindere- eieren van oudere hennen. Appellante heeft er daarbij op gewezen dat haar mening op dit punt ter zitting van het Tuchtgerecht door de heer Knoben voornoemd is onderschreven, hetgeen door het Tuchtgerecht ten onrechte niet is meegewogen.

Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij geen andere keuze had omdat, als zij de eieren niet zou hebben gesorteerd, dat vanwege de financiële gevolgen daarvan het einde van het bedrijf zou hebben betekend.

Naar het oordeel van het College kan het door appellante aangevoerde niet wegnemen dat appellante er zelf voor heeft gekozen de in het geding zijnde partij eieren, ondanks de relatief slechte kwaliteit ervan, te sorteren en te verhandelen als kwaliteitsklasse A. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat in de betrokken partij een zeer hoog percentage (42,5) kwaliteitsgebreken is geconstateerd, waarbij niet alleen sprake was van beweeglijke en te grote luchtkamers, maar ook van andere gebreken als schaalbreuk.

Wat betreft de door appellante gestelde grote financiële druk waaraan zij als gevolg van de vogelpestcrisis bloot stond, overweegt het College bovendien dat die druk de beweegredenen voor het gewraakte handelen weliswaar inzichtelijk maakt, doch dit handelen niet verontschuldigt en evenmin tot de conclusie kan leiden dat dit handelen (hoewel verwijtbaar) ongestraft dient te blijven. De omstandigheid dat de heer Knoben, voornoemd, de door appellante geschetste omstandigheden (deels) heeft bevestigd doet hieraan niet af.

Op grond van het vorenstaande en gelet op de overige omstandigheden van het geval, acht het College de opgelegde boete niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat het Tuchtgerecht niet in redelijkheid tot de opgelegde maatregel heeft kunnen komen.

Het beroep dient dan ook te worden verworpen.

Deze uitspraak steunt, behalve op de in de tuchtbeschikking genoemde bepalingen, op artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet en titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.

4. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. A. Venekamp