ECLI:NL:CBB:2004:AQ5828
public
2018-08-25T09:02:49
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5828
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-22
AWB 03/443
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Bestrijdingsmiddelenwet 1962
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 3
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 24
Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen
Rechtspraak.nl
AB 2004, 438 met annotatie van J.H. van der Veen
M en R 2005, 44 met annotatie van E.M. Vogelezang-Stoute
JM 2004/140 met annotatie van Van Herwijnen
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5828
public
2013-04-04T21:16:59
2004-07-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5828 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-07-2004 / AWB 03/443

Appellanten hebben bij brief van 14 april 2003, bij het College binnengekomen op 15 april 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 maart 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder zijn primaire besluiten van 29 maart 2002 tot toelating van de bestrijdingsmiddelen Twist (toelatingsnummer 12288 N) en Flint (toelatingsnummer 12289 N) gewijzigd, c.q. gecorrigeerd voor zover het betreft het aantal in het percolaat gevonden niet-geïdentificeerde metabolieten en heeft verweerder de bezwaren van appellanten conform het advies van de adviescommissie ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/443 22 juli 2004

32010 Bestrijdingsmiddelenwet

Toelating

Uitspraak in de zaak van:

1. Stichting Natuur en Milieu, te Utrecht, en

2. Stichting Zuidhollandse Milieufederatie, te Rotterdam,

appellanten,

gemachtigde: drs. H.G. Muilerman, werkzaam bij appellante sub 1

tegen

College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB), verweerder,

gemachtigde: mr. J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag,

waaraan voorts als partij deelneemt

Bayer CropScience B.V., te Mijdrecht,

gemachtigde: mr. A.A. Freriks, advocaat te Breda.

1. De procedure

Appellanten hebben bij brief van 14 april 2003, bij het College binnengekomen op 15 april 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 maart 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder zijn primaire besluiten van 29 maart 2002 tot toelating van de bestrijdingsmiddelen Twist (toelatingsnummer 12288 N) en Flint (toelatingsnummer 12289 N) gewijzigd, c.q. gecorrigeerd voor zover het betreft het aantal in het percolaat gevonden niet-geïdentificeerde metabolieten en heeft verweerder de bezwaren van appellanten conform het advies van de adviescommissie ongegrond verklaard.

Bij brief van 1 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.

Op 11 september 2003 heeft verweerder ten aanzien van productie 18 bij het verweerschrift een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan.

Bij brief van 18 september 2003 heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat het College op het verzoek van verweerder om ten aanzien van productie 18 bij het verweerschrift toepassing te geven aan artikel 8:29 Awb eerst dan een beslissing behoeft te nemen, indien een andere derde-belanghebbende dan Bayer CropScience B.V. aan het geding wenst deel te nemen.

Op 23 december 2003 hebben appellanten desgevraagd te kennen gegeven dat zij het onderhavige beroep wensen te handhaven.

Bij brief van 28 mei 2004 heeft verweerder producties 22, 23 en 24 aan het verweerschrift toegevoegd.

Op 10 juni 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Tevens zijn ter zitting verschenen aan de zijde van verweerder ing. A.A. Cornelese en mr. L.J.A. Hogendoorn, beiden werkzaam bij verweerder en aan de zijde van Bayer CropScience B.V. A, werkzaam aldaar.

2. De grondslag van het geschil

In de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (hierna: Bmw), zoals deze laatstelijk is gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 3

1. Een bestrijdingsmiddel wordt slechts toegelaten of geregistreerd indien:

a. op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis en aan de hand van onderzoek van de gegevens, bedoeld in artikel 4, tweede lid, met inachtneming van de bij of krachtens artikel 3a vastgestelde regels en beginselen voor de beoordeling, is vastgesteld dat het bestrijdingsmiddel en zijn omzettingsprodukten, wanneer het overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt gebruikt:

(…)

10. geen voor het milieu onaanvaardbaar effect heeft, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met:

- de plaats waar het bestrijdingsmiddel in het milieu terecht komt en wordt verspreid, met name voor wat betreft besmetting van het water, met inbegrip van drink- en grondwater en belasting van de bodem;

(…)

2. Een bestrijdingsmiddel wordt voorts slechts toegelaten of geregistreerd indien:

a. voor zover het een bestrijdingsmiddel betreft, de werkzame stof of werkzame stoffen zijn aangewezen bij een communautaire maatregel die de werkzame stoffen vermeldt die mogen worden gebruikt als basis voor bestrijdingsmiddelen en aan de daarbij gestelde voorwaarden wordt voldaan;

(...)

Artikel 3a

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de toelatingscriteria of registratiecriteria als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a en het tweede lid, onderdeel c, en kunnen beginselen voor de beoordeling worden vastgesteld.

(…)

Artikel 24

1. Artikel 3, tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die op 25 juli 1993 nog niet eerder werden afgeleverd en die niet bij de in dat artikelonderdeel bedoelde communautaire maatregel zijn aangewezen, mits:

a. (...);

b. door het college wordt vastgesteld dat:

(…)

- het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen na een toepassing die in overeenstemming is met de goede gewasbeschermingspraktijken, geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier en geen voor het milieu onaanvaardbaar effect heeft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde tot en met ten tiende, en

- het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de overige voorwaarden voor toelating, bedoeld in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 3a.

(…)"

Het ter uitvoering van artikel 3a, eerste en tweede lid, Bmw gegeven Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen, Stb. 1995, 241, van 6 april 1995, zoals gewijzigd bij besluit van 27 november 1997, Stb. 1997, 646, (hierna: Bubg) bepaalt onder meer het volgende:

"Artikel 2

1. Met betrekking tot de toelatingscriteria, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden voor gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die bij de in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de wet bedoelde communautaire maatregel zijn aangewezen of die niet reeds vóór 26 juli 1993 werden afgeleverd als nadere regelen en als beginselen voor de beoordeling vastgesteld de uniforme beginselen als opgenomen in Bijlage

VI bij de richtlijn, met uitzondering van Onderdeel A, Inleiding, onder 2a, 4 en 5, en Onderdeel C, Besluitvorming, onder 2.6. en 2.7.

(…)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij besluiten van 29 maart 2002 heeft verweerder voorlopige toelatingen verleend voor de bestrijdingsmiddelen Twist en Flint, welke middelen de werkzame stof trifloxystrobine bevatten. Deze toelatingen golden tot 1 oktober 2003.

- Op 7 mei 2002 hebben appellanten tegen onder meer die besluiten bezwaar gemaakt.

- Appellanten is de gelegenheid geboden om op 4 december 2002 hun bezwaren mondeling toe te lichten ter zitting van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften CTB (hierna: adviescommissie). Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

- Op 8 januari 2003 heeft de adviescommissie advies uitgebracht.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

- Bij besluiten van 26 september 2003 heeft verweerder de voorlopige toelatingen van Twist en Flint verlengd tot 1 augustus 2004.

- Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaren ingediend.

- Op 9 juni 2004 heeft verweerder, nadat voornoemde werkzame stof was opgenomen in Bijlage I van richtlijn 91/414 EEG (hierna: Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn), de bestrijdingsmiddelen toegelaten tot 30 september 2013.

3. De beoordeling van het geschil

3.1 Het beroep is gericht tegen de handhaving, bij het bestreden besluit, van de bij eerdergenoemde - primaire - besluiten van 29 maart 2002 verleende toelatingen van de bestrijdingsmiddelen Twist en Flint. Het betreft toelatingen met een voorlopig karakter, die zijn verleend met toepassing van artikel 24 Bmw.

Aangezien deze toelatingen intussen zijn geëxpireerd, rijst de vraag of appellanten nog belang hebben bij een rechterlijk oordeel omtrent deze toelatingen.

Aangaande dit procesbelang overweegt het College het volgende.

3.2 Appellanten hebben in het beroepschrift verzocht het bestreden besluit te vernietigen en de voorlopige toelatingen direct te beëindigen. Nu deze toelatingen evenwel per 1 oktober 2003 zijn geëxpireerd, moet worden geoordeeld dat een eventuele vernietiging van het bestreden besluit niet kan leiden tot het door appellanten met hun beroep beoogde doel.

3.3 In de hiervoor in rubriek 1 genoemde brief van 23 december 2003 hebben appellanten desgevraagd te kennen gegeven dat weliswaar de in geding zijnde toelatingen op 1 oktober 2003 zijn geëxpireerd, doch dat zij niettemin nog steeds belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van deze toelatingen, nu verweerder heeft beslist tot een verlenging daarvan bij besluiten van 26 september 2003, en zij tegen deze besluiten, die een herhaling vormen van eerdergenoemde primaire toelatingsbesluiten, bezwaren hebben ingediend. Hun belang is - naar appellanten ter zitting hebben verduidelijkt -- in het reeds bij de uitspraak op de onderhavige beroepen verkrijgen van een antwoord op vragen die ook bij de beoordeling van de verlengingsbesluiten aan de orde zijn.

Blijkens hetgeen namens verweerder ter zitting van het College naar voren is gebracht, is met appellanten en de toelatinghouder afgesproken dat een beslissing op genoemde bezwaren eerst zal worden gegeven, nadat in de onderhavige zaak uitspraak zal zijn gedaan.

Het College is, gelet op de zich in dit geval voordoende feiten en omstandigheden, van oordeel dat evenmin kan worden staande gehouden dat appellanten uit hoofde van de te nemen beslissingen op hun bezwaren tegen de verlengingsbesluiten van 26 september 2003, belang hebben bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van de in geding zijnde toelatingsbesluiten. Immers, indien ervan wordt uitgegaan dat op het onderhavige beroep - zoals partijen is medegedeeld bij het sluiten van het onderzoek ter zitting van het College - uitspraak wordt gedaan zes weken na deze zitting, te weten op 22 juli 2004, zullen gezien de door partijen gemaakte afspraak omtrent de behandeling van de bezwaren tegen de besluiten van 26 september 2003, en gezien de termijn die redelijkerwijs is gemoeid met de voorbereiding van de beslissing op deze bezwaren, de verlengde toelatingen, die gelden tot 1 augustus 2004, zijn geëxpireerd voordat een dergelijke beslissing wordt gegeven.

3.4 Ook in de omstandigheid dat verweerder, naar ter zitting is gebleken, inmiddels op 9 juni 2004, na de aanwijzing van de werkzame stof trifloxystrobine bij communautaire maatregel, heeft beslist de onderhavige bestrijdingsmiddelen op grond van artikel 3 Bmw voor een periode van tien jaren toe te laten, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat appellanten een procesbelang hebben, als hiervoor gesteld.

Het College overweegt hiertoe het volgende.

Tot de onderhavige voorlopige toelatingen is besloten op grond van artikel 24 Bmw, een bepaling waarmee een overgangsregime in het leven is geroepen in de vorm van toelatingen van beperkte duur van nader in dit artikel vermelde gewasbeschermingsmiddelen, op grond van nader daarin genoemde beoordelingsmaatstaven, zulks in afwachting van aanwijzingen op communautair niveau van de werkzame stoffen welke in deze middelen voorkomen.

Bij eerdervermelde beslissingen van 9 juni 2004, die ten tijde van voornoemde sluiting van het onderzoek (nog) niet op de daarvoor geldende wijze waren bekend gemaakt en derhalve, gezien artikel 3:40 Awb, niet in werking waren getreden, gaat het om normale in de Bmw voorziene toelatingen die zijn gebaseerd op een beoordeling van de bestrijdingsmiddelen op grond van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 3 en 3a Bmw. Naar ter zitting is gebleken, zijn bij de toelatingsbeslissingen van 9 juni 2004, tevens nieuwe door de toelatinghouder geleverde gegevens in aanmerking genomen.

Bij evengenoemde toelatingsbeslissingen gaat het derhalve niet om een herhaling van hetgeen verweerder heeft besloten aangaande de voorlopige toelatingen en de verlengingen daarvan. Nog daargelaten dat genoemde beslissingen ten tijde van de sluiting van het onderzoek niet in werking waren getreden, kan reeds in verband met het vorenoverwogene niet worden staande gehouden dat de uitkomst van de toetsing van de rechtmatigheid van de besluiten inzake de voorlopige toelatingen, van een zodanige betekenis is voor een eventuele beoordeling van de toelatingen waartoe verweerder op 9 juni 2004 heeft beslist, dat daarin een toereikende grond kan worden gevonden voor het aanwezig achten van een procesbelang als hiervoor gesteld.

Het College merkt overigens op dat appellanten te gelegener tijd tegen de desbetreffende toelatingsbesluiten kunnen opkomen en in dat verband mede de bij het onderhavige beroep aangevoerde bezwaren, betreffende de door verweerder gehanteerde criteria ter onderscheiding van relevante metabolieten ten opzichte van niet relevante metabolieten, naar voren kunnen brengen.

3.5 Het vorenoverwogene leidt het College tot de slotsom dat het beroep van appellanten niet-ontvankelijk is.

4. De beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. C.J. Borman en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van den Broek-Prins als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. M.J. van den Broek-Prins