ECLI:NL:CBB:2004:AQ5834
public
2015-11-10T15:13:45
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5834
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-06-22
AWB 02/1595
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5834
public
2013-04-04T21:17:00
2004-07-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5834 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-06-2004 / AWB 02/1595

Op 23 augustus 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 augustus 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 7 maart 2002 tot vaststelling van het bedrag van het krediet dat appellante was verleend op grond van de Kredietregeling milieugerichte produktontwikkeling (Stcrt. 1996, 117, nadien gewijzigd; hierna: Kredietregeling).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 02/1595 22 juni 2004

27339 Kaderwet EZ-subsidies

Kredietregeling milieugerichte productontwikkeling

Uitspraak in de zaak van:

ABZ Aardbeien uit Zaad B.V., te Bovenkarspel, appellante,

gemachtigden: ir. G.C.M. Bentvelsen en ir. J.E. Veldhuyzen van Zanten, beiden directeur van appellante,

tegen

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigden: mr. W.A. Lips en mr. R. Volkers.

1. De procedure

Op 23 augustus 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 augustus 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 7 maart 2002 tot vaststelling van het bedrag van het krediet dat appellante was verleend op grond van de Kredietregeling milieugerichte produktontwikkeling (Stcrt. 1996, 117, nadien gewijzigd; hierna: Kredietregeling).

Bij brief van 24 september 2002 heeft appellante de gronden van haar beroep aan het College doen toekomen.

Onder dagtekening 11 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 21 juni 2003 heeft appellante hierop gereageerd.

Op 26 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.

Hierna heeft het College het onderzoek bij beschikking van 18 november 2003 heropend, teneinde van verweerder antwoord te verkrijgen op een aantal nader bij griffiersbrief te stellen vragen.

Bedoelde vragen zijn bij griffiersbrief van 25 november 2003 verwoord.

Bij brief van 27 november 2003 heeft appellante op die vragen een reactie gegeven en stukken overgelegd.

Bij brief van 19 december 2003 heeft verweerder op voornoemde brief en stukken van appellante gereageerd.

Vervolgens heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 11 mei 2004, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Kredietregeling is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.

" Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. milieu-ontwikkelingsproject: een creatieve, systematische activiteit, die erop is gericht de resultaten van industrieel onderzoek om te zetten in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde produkten, die in vergelijking met bestaande produkten met een vergelijkbare functie op de Nederlandse markt per saldo leiden tot een aantoonbaar meer dan marginale vermindering van de belasting van het milieu op een of meer van de volgende aspecten:

(...)

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico een milieuontwikkelingsproject uitvoert.

(…)

Artikel 3

1. Het krediet bedraagt 40 procent van de projectkosten, doch niet meer dan f 500.000,000.

(…)

Artikel 13

1. De minister geeft een beschikking tot kredietverlening onder de voorwaarde dat de kredietverlening vervalt, indien de betrokkene niet voor een door de minister te bepalen tijdstip meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst met de staat, waarin hij in ieder geval verplichtingen op zich neemt ter zake van:

(...)

i. de aflossing van het krediet en de rente;

(...)

Artikel 25

De minister stelt het bedrag van het krediet vast met inachtneming van de artikelen 3 en 4 van deze regeling.

(…)”

In de Toelichting bij de Kredietregeling is met betrekking tot artikel 13 het volgende vermeld:

"De terugbetalingsregeling wordt zodanig vastgesteld, dat het krediet kan worden afgelost uit de omzet die kan worden gerealiseerd met de uit het project voortvloeiende of ervan afgeleide produktie (…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij een daartoe bestemd formulier, door verweerder ontvangen op 19 maart 1997, heeft appellante in het kader van de Kredietregeling een aanvraag ingediend ter verkrijging van subsidie in de vorm van een krediet voor het milieuontwikkelings-project: “Milieuvriendelijk produktiesysteem van aardbeien” (hierna: MPO-project).

- Bij besluit van 4 juli 1997 heeft verweerder die aanvraag ingewilligd, in dier voege dat aan appellante terzake van het MPO-project een krediet is toegezegd van maximaal f. 386.900,-, zijnde 40% van de door verweerder, mede gelet op de door appellante ingediende begroting, geraamde projectkosten van f. 967.250,-. Bijgevoegd is de tussen appellante en verweerder tot stand gekomen overeenkomst als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Kredietregeling, die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

"Artikel 9 Betaling van rente en aflossing

1. Als aflossing van de verstrekte kredietbedragen en als vergoeding van de bijgeschreven rente zal kredietnemer betalen:

a. telkens over een kalenderjaar (...) een bedrag gelijk aan 28% van de in dat kalenderjaar met de uit het milieu-ontwikkelingsproject voortvloeiende of ervan afgeleide productie c.q. dienstverlening gerealiseerde netto-omzet.

(...)

b. binnen vier weken na ontvangst: 40% van de opbrengst verkregen door verkoop of anderszins van een nulserie, prototype, onderdelen hiervan of van andere activa die mede met het krediet zijn gefinancierd.

(...)”

- Bij schrijven van 31 juli 1998, 18 februari 1999, 13 augustus 1999, 25 februari 2000, 29 september 2000 en 1 maart 2001 heeft appellante verweerder omtrent de voortgang van het MPO-project gerapporteerd. Bij schrijven van 29 oktober 2001 heeft appellante haar eindrapportage aan verweerder toegezonden.

- Naar aanleiding van deze rapportages heeft verweerder op 21 september 1998, 21 april 1999, 8 oktober 1999 en 30 mei 2000 aan appellante voorschotbedragen toegezegd tot een totaalbedrag van € 140.454,06.

- Op 12 februari 2002 heeft Ernst & Young Accountants te Zwolle een rapport van bevindingen inzake het MPO-project uitgebracht.

- Bij besluit van 7 maart 2002 heeft verweerder de subsidie vastgesteld op een bedrag van € 175.567,57, het door appellante nog af te lossen bedrag over de omzet over het jaar 2000, na aftrek van de reeds betaalde voorschotten ad € 140.454,06, op

€ 27.003,55 bepaald en het nog uit te betalen bedrag op een bedrag van € 8.109,96 vastgesteld. Tevens heeft verweerder beslist dat appellante ook aflossingsplichtig is over alle omzet die voortvloeit uit het ontwikkelde aardbeienras Elan.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 maart 2002 bezwaar gemaakt.

- Op 5 juni 2002 is appellante op haar bezwaar gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het standpunt van verweerder

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:

"In de overeenkomst met betrekking tot de kredietverlening is opgenomen dat het verleende krediet terugbetaald dient te worden over de uit het milieuontwikkelingsproject voortvloeiende of er van afgeleide productie c.q. dienstverlening gerealiseerde netto-omzet. Naar mijn mening is daarvan sprake bij de verkopen die te maken hebben met het ras Elan. Uit de diverse voortgangsrapportages blijkt dat dit ras in de loop van het project is verfijnd, verbeterd en beproefd. Daarnaast is dit ras gebruikt om het voorgestane milieuvriendelijke teeltsysteem te ontwikkelen en is daarbij tot een verbeterde versie van het ras zelf gekomen. Ook dit blijkt uit de hierboven opgenomen citaten uit de voortgangsrapportages.

Naar mijn mening is de vraag of het ras Elan bij aanvang van het project reeds bestond, daarbij niet van belang. Ook het gegeven dat het uiteindelijke en voorgenomen doel van het project niet is gehaald, laat dit onverlet. Bij kredietverlening op grond van de Regeling wordt immers verleend bij een combinatie van technisch risico en onzekerheid bij de ontwikkeling van een product dat het milieu aantoonbaar minder belast.

In de overeenkomst is opgenomen dat over nettto-omzet die met het milieuontwikkelingsproject wordt bereikt, afgelost dient te worden. Het met het door mij verstrekte krediet mede tot ontwikkeling en verbetering gekomen ras Elan moet als met het MPO project ontwikkelde productie worden aangemerkt. Daarmee moet de omzet die voortvloeit uit de doorontwikkeling van het ras Elan aangemerkt worden als omzet die voortvloeit uit het milieuontwikkelingsproject afgeleide productie. Over dergelijke afgeleide productie is aflossing verschuldigd. (...)"

In aanvulling op het bovenstaande heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting het volgende aangevoerd.

Uit de aanvraag om inschrijving door appellante van het ras Elan in het Nederlands Rassenregister bij de Raad voor het Kwekersrecht blijkt niet dat dit ras een ander ras is dan het ras dat is ontwikkeld in het kader van het MPO-project, aangezien de aanvraag om inschrijving dateert van 2 oktober 1998 en de onderhavige aanvraag om subsidie dateert van 19 maart 1997, zijnde 1 ½ jaar vóór die aanvraag om inschrijving. Uit die aanvraag om inschrijving blijkt evenmin dat het ras Elan reeds sedert 1 juli 1997 gefixeerd is.

Appellante heeft eerst in beroep informatie verstrekt over de (inhoud van de) verschillen tussen het ras Elan en het in het kader van het MPO-project ontwikkelde ras. Hiermee kon verweerder geen rekening houden bij het nemen van het bestreden besluit, zodat deze informatie, gelet op de toetsing in beroep, buiten beschouwing dient te blijven.

Uit de door appellante zelf verstrekte gegevens in de voortgangsrapportages kon en mocht verweerder aannemen dat het ras Elan in het kader van het MPO-project is (door)ontwikkeld met het door verweerder verleende krediet. Hierdoor is sprake van (afgeleide) omzet van het ras Elan, waarover appellante aflossingsplichtig is. Het doel van het project is hierbij niet bepalend.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ras Elan is (door)ontwikkeld in het kader van het MPO-project en appellante deswege over de behaalde c.q. afgeleide omzet van het ras Elan aflossingsplichtig is.

In het kader van het MPO-project is gezocht naar een nieuw teeltsysteem. Hiervoor is gebruik gemaakt van het zaad van de hybride F-1, op dat moment nog niet genaamd Elan, maar W-78, alsook van vele andere prototypes. Dit ras is uitsluitend gebruikt als prototype om het milieuvriendelijke productiesysteem van aardbeien te testen en te ontwikkelen. Dit betekent echter niet dat het ras Elan zelf verder is ontwikkeld binnen het MPO-project. Hieruit volgt dat met de opbrengst van de verkopen van dit ras in het jaar 2000 geen sprake is van een aan het project gerelateerde aflossingsplichtige omzet.

Dit blijkt ook uit de inschrijving van het ras Elan in het Nederlands Rassenregister bij de Raad voor het Kwekersrecht, alsmede de wijze en de datum waarop dit heeft plaatsgevonden. Dit ras bestaat sinds juli 1997. Toen zijn de planten gezien op het eigen proefveld en is de definitieve keuze gemaakt voor dit ras met de daarbij behorende eigenschappen. Aan dit ras is sedertdien niets gewijzigd en voor dat - ongewijzigde - ras is om inschrijving verzocht. Wijziging van het ras na aanmelding mag in het kader van de registratieprocedure niet plaatsvinden. Hieruit volgt dat het ras Elan, voordat het MPO-project een aanvang nam, ten tijde van het doen van de aanvraag om inschrijving in voornoemd register feitelijk reeds geruime tijd bestond, stabiel en gefixeerd was.

In december 1997 is het MPO-project daadwerkelijk gestart. Eind januari 1998 is voor het eerst gezaaid in de kas. Weliswaar is eerst op 2 december 1998 de aanvraag om inschrijving in het Rassenregister gedaan, doch het is uit een oogpunt van genetische modificatie niet mogelijk om in een periode van 10 maanden een nieuw ras te ontwikkelen. Zelfs niet binnen drie jaar. Dit blijkt ook uit het feit dat eerst in het jaar 2000 zaad van Elan voorhanden was, terwijl het veredelingsproject in 1991 reeds een aanvang had genomen en in juli 1997 was afgesloten.

Met het later genoemde ras Elan was het uiteindelijk niet mogelijk een nieuw ras te maken. Het is echter wel succesvol als sierplantje.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Aan de orde is of verweerder bij het bestreden besluit terecht zijn beslissing heeft gehandhaafd dat de door appellante met het aardbeienras Elan in het jaar 2000 behaalde omzet dient te worden beschouwd als met uit het MPO-project behaalde omzet en dat appellante over die omzet aflossingsplichtig is.

Naar het oordeel van het College is onvoldoende aannemelijk dat de omzet die door appellante met het ras Elan is behaald, kan worden toegerekend aan de ontwikkeling van het ras waarvoor subsidiegelden in het kader van het MPO-project beschikbaar zijn gesteld.

Het College stelt hierbij voorop dat de omstandigheid dat het ras Elan is gebruikt voor het testen en het ontwikkelen van een milieuvriendelijk productiesysteem van aardbeien in het kader van het MPO-project, niet zonder meer betekent dat het ras Elan zelf is (door) ontwikkeld binnen dit project.

Het College neemt voorts in aanmerking dat appellante heeft verklaard - hetgeen door verweerder niet is weersproken - dat in het kader van het MPO-project eind januari 1998 voor het eerst is gezaaid in de kas. Op 2 december 1998 is de aanvraag om inschrijving van het ras Elan in het Nederlands Rassenregister bij de Raad voor het Kwekersrecht gedaan. Hieruit volgt dat slechts een periode van 10 maanden beschikbaar was voor het (door)ontwikkelen van het aardbeiras.

Het College acht het niet aannemelijk dat een tijdspanne van 10 maanden voldoende is voor de ontwikkeling van een aardbeienras. Hierbij kent het College betekenis toe aan het door appellante in haar beroepschrift alsook ter zitting bij het College gegeven toelichting op de gang van zaken rond het veredelingstraject van het ras Elan en de ontwikkelingen binnen het MPO-project. Het College heeft bij dit oordeel betrokken de niet door verweerder weersproken verklaring van appellante, dat de ontwikkeling van een aardbeienras binnen een tijdsperiode van 10 maanden uit een oogpunt van teelttechniek onmogelijk is. Met een dergelijke ontwikkeling is, aldus appellante in ieder geval een periode van drie jaren gemoeid. In dit verband is van belang de verklaring van appellante, dat het veredelingstraject van het ras Elan van 1991 tot 1997 heeft gelopen. Naar appellante onweersproken heeft gesteld, was eerst in het jaar 2000 zaad van het geregistreerde ras Elan voorhanden, aldus negen jaar na het eerste uitzaaien daarvan. Daar komt bij dat het ras Elan niet geschikt is gebleken voor de productie van aardbeien en slechts als sierplantje is doorontwikkeld.

De slotsom is dat verweerder ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat de omzet die in het jaar 2000 met het ras Elan is behaald, kan worden toegerekend aan de ontwikkeling van het ras in het kader van het MPO-project.

Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat deze in het bestreden besluit gegeven en ter zitting aangevulde motivering voor de vaststelling van de aflossingsplicht van appellante niet berust op een juiste feitelijke grondslag.

Derhalve is het bestreden besluit genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat eist dat de beslissing op het bezwaar berust op een deugdelijke motivering.

5.2 Naar aanleiding van hetgeen verweerder heeft opgemerkt met betrekking tot de feiten en omstandigheden die eerst in beroep kenbaar zijn geworden, overweegt het College dat voor appellante geen beletsel bestond in beroep nadere gegevens in te brengen ter ondersteuning van haar reeds in bezwaar naar voren gebrachte stellingen dat het ras Elan niet is (door)ontwikkeld binnen het MPO-project.

Wel ziet het College in aanmerking genomen (-) dat verweerder met de eerst in beroep ingebrachte informatie geen rekening kon houden bij het nemen van het bestreden besluit, (-) dat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat hij bij de voorbereiding van dit besluit niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en (-) dat genoemde informatie doorslaggevend is geweest voor de uitkomst van het geding, aanleiding verweerder niet in de proceskosten van appellante te veroordelen.

5.3 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het College zal verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen.

Het College overweegt tenslotte dat de door appellante betaalde griffierechten door verweerder dienen te worden vergoed.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken) aan appellante het door haar betaalde griffierecht

ad € 218,-- (zegge: tweehonderdenachttien euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. I.K. Rapmund