ECLI:NL:CBB:2004:AQ5930
public
2015-11-12T00:37:47
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5930
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-02
AWB 03/704
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5930
public
2013-04-04T21:17:14
2004-08-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5930 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 02-07-2004 / AWB 03/704

Op 26 juni 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 mei 2003.

Bij dat besluit is beslist op het bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 6 december 2002 tot intrekking van appellants vergunning tot het verrichten van taxivervoer.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 03/704 2 juli 2004

14914 Wet personenvervoer 2000

Vergunning taxivervoer

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

tegen

de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. L. Janse-van der Vliet, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 26 juni 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 mei 2003.

Bij dat besluit is beslist op het bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 6 december 2002 tot intrekking van appellants vergunning tot het verrichten van taxivervoer.

Bij brief van 11 juli 2003 heeft appellant nadere gronden van zijn beroep toegezonden.

Verweerder heeft bij brief van 15 augustus 2003 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2004, alwaar appellant in persoon en de gemachtigde van verweerder hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen:

" Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;

k. vervoerder: degene die (…) taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

(…)

Artikel 4

(…)

2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.

(…)

Artikel 9

1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.

(…)

Artikel 99

Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:

a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.

(…)"

Artikel 26 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) bepaalt onder meer het volgende:

" 1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.

2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.

(…)"

In de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven op de volgende wijze nader toegelicht:

" De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden.

Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is.

Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij besluit van 16 mei 2001 heeft verweerder appellant vergunning verleend voor het verrichten van taxivervoer voor onbepaalde tijd. Blijkens de bij dat besluit behorende bijlage wordt binnen de onderneming de vakbekwaamheid ingebracht door B als procuratiehouder.

- Bij brief van 31 mei 2002 heeft B verweerder bericht niet meer voor appellant als procuratiehouder op te treden.

- Verweerder heeft op 10 juni 2002 het voornemen uitgesproken om de vergunning in te trekken, omdat B binnen de onderneming van appellant niet meer is belast met de functie vakbekwaam leidinggevend persoon.

- Bij brief van 11 juli 2002, door verweerder ontvangen op 15 juli 2002, heeft appellant verweerder bericht dat hij een nieuwe procuratiehouder heeft, maar dat deze zich gedurende drie weken in het buitenland bevindt. Na diens terugkomst zou appellant nog ontbrekende stukken toezenden.

- Bij brief van 17 juli 2002 heeft verweerder appellant bericht dat er documenten nodig zijn om de aanvraag voor de wijziging van de taxivergunning in behandeling te nemen.

- Bij brief van 13 augustus 2002 heeft verweerder appellant bericht de bij brief van 17 juli 2002 gevraagde documenten niet of slechts gedeeltelijk te hebben ontvangen. Verweerder heeft appellant voorts bericht dat de gevraagde documenten uiterlijk 9 oktober 2002 door hem ontvangen dienen te zijn.

- Bij brief van 28 oktober 2002 heeft verweerder opnieuw het voornemen uitgesproken om de vergunning in te trekken, omdat appellant heeft verzuimd het formulier “verklaring inbreng vakbekwaamheid” te retourneren. Hieruit heeft verweerder opgemaakt dat binnen de onderneming van appellant niet langer wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.

- Appellant heeft op 1 november 2002 een procuratiehoudersovereenkomst gesloten met C.

- Appellant heeft door middel van een op 4 november 2002 door verweerder ontvangen formulier een aanvraag wijziging taxivergunning ingediend.

- Bij brief van 4 november 2002 heeft verweerder appellant bericht de bij brief van 13 augustus 2002 gevraagde documenten niet of slechts gedeeltelijk te hebben ontvangen. Verweerder heeft appellant voorts bericht dat de gevraagde documenten uiterlijk op 25 november 2002 door hem ontvangen dienen te zijn. Mochten de documenten op die datum niet ontvangen zijn, kan dit aanleiding vormen om de vergunning in te trekken.

- Bij besluit van 6 december 2002 heeft verweerder de vergunning met ingang van 6 maart 2003 ingetrokken.

- Appellant heeft bij brief van 7 januari 2003 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

- Bij besluit van 13 januari 2003 heeft verweerder beslist dat de intrekking van de vergunning pas in werking treedt zeven weken ná de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist.

- Op 8 april 2003 heeft een hoorzitting plaatsgehad.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, waartoe, voor zover thans van belang, het volgende is overwogen.

"(…)

A heeft in de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999 als taxiondernemer regelmatig taxivervoer verricht. Daarom is bij beschikking van 16 mei 2001 de overgangsregeling in het kader van de ontheffing van de eis van vakbekwaamheid, als bedoeld in art. 125 sub a van het Bp 2000, op A van toepassing verklaard. Dit hield in, dat hem een vergunning voor het verrichten van taxivervoer is verleend, onder de voorwaarde dat uiterlijk 1 juli 2001 de vakbekwaamheid kon worden aangetoond.

Aangezien A bij het verlenen van de vergunning voor het verrichten van taxivervoer aan de eis van vakbekwaamheid voldeed, doordat de vakbekwaamheid door een vakbekwaam leidinggevende persoon, B, werd ingebracht, is er op 1 juli 2001 vanuit gegaan dat er in de onderneming van A nog steeds aan de eis van vakbekwaamheid werd voldaan.

(…)

A is in het verleden in ruime mate de tijd geboden aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen. De huidige taxiwetgeving is op 1 januari 2000 van kracht geworden. Vanaf die datum wist hij, althans kon hij weten, dat hij aan de eis van vakbekwaamheid behoort te voldoen. Ook is A voldoende gewaarschuwd dat het intrekken van de vergunning een reële optie was. Reeds in de beslissing van 16 mei 2001 is aangegeven dat de vergunning werd verleend, onder voorwaarde dat uiterlijk per 1 juli 2001 de vakbekwaamheid kon worden aangetoond. A had hierbij de keuze tussen het zelf voldoen aan de eis van vakbekwaamheid of het inbrengen van de vakbekwaamheid door een vakbekwaam leidinggevende persoon. Ondanks het feit dat A aanvankelijk heeft gekozen voor het laten inbrengen van de vakbekwaamheid door een vakbekwaam leidinggevende persoon, heeft hij te allen tijde de mogelijkheid gehad om ook zelf aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen.

(…)"

Aan het verweerschrift wordt voorts het volgende ontleend:

"(…)

Zoals ook aangegeven in de beslissing op bezwaar is appellant in het verleden in ruime mate de tijd geboden aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen. De huidige taxiwetgeving is op 1 januari 2000 van kracht geworden. Vanaf die datum wist hij, althans kon hij weten, dat hij aan de eis van vakbekwaamheid behoort te voldoen. Bij beschikking van 16 mei 2001 is op grond van van de overgangsregeling een ontheffing verleend van eis van vakbekwaamheid, met als voorwaarde dat uiterlijk 1 juli 2001 de vakbekwaamheid kon worden aangetoond. Na 1 juli 2001 heeft appellant ervoor gekozen te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid middels inbreng van een vakbekwaam leidinggevende.

(…)"

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep aangevoerd dat hij over ruime ervaring als ondernemer beschikt. Hij heeft vrijstelling voor de AOV. In de praktijk heeft hij eigenlijk ook geen procuratiehouder nodig. Appellant geeft aan dat hij over genoeg ervaring en kennis beschikt om zelfstandig aan zijn verplichtingen te voldoen. Appellant neemt voorts deel aan de BOV-opleiding en wenst uitstel voor het behalen van dit diploma. In zijn nadere beroepschrift geeft appellant aan dat hij groot financieel nadeel ondervindt vanwege het feit dat hij geen taxivervoer meer mag verrichten.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat het uit het besluit van 16 mei 2001 niet anders kan opmaken dan dat appellant vergunning is verleend voor het verrichten van taxivervoer welke geldig is voor onbepaalde tijd. De in het bestreden besluit gebezigde motivering dat appellant vergunning is verleend onder de voorwaarde dat uiterlijk 1 juli 2001 de vakbekwaamheid kon worden aangetoond, vindt geen steun in de tekst van het besluit van 16 mei 2001. Evenmin is in dat besluit aangegeven dat appellant daarbij de keuze had tussen het zelf voldoen aan de eis van vakbekwaamheid of het inbrengen van de vakbekwaamheid door een vakbekwaam leidinggevende persoon.

Het College is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep dient reeds hierom gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Om redenen van proceseconomie zal het College de door appellant naar voren gebrachte beroepsgronden thans niet bespreken, aangezien deze pas van belang zijn wanneer verweerder de intrekking van de vergunning met de nieuw te nemen beslissing op bezwaar handhaaft. In voorkomend geval kan appellant daar opnieuw tegen opkomen. Het College geeft appellant overigens in overweging verweerder alsnog de stukken te doen toekomen, welke hij nodig heeft voor de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.

Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op, met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar

te nemen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van appellant, welke kosten worden vastgesteld op € 15,10

wegens reiskosten, te vergoeden door de Staat der Nederlanden;

- bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,00 (zegge: honderdenzestien euro) aan hem

wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. L. van Duuren