ECLI:NL:CBB:2004:AQ5936
public
2015-11-11T09:02:45
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5936
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-06-23
AWB 03/324
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5936
public
2013-04-04T21:17:15
2004-08-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5936 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 23-06-2004 / AWB 03/324

Op 14 maart 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder onder meer beslist op het bezwaar van appellant tegen vermindering van zijn premierechten voor de toepassing van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 03/324 23 juni 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: G.H. van Dorresteijn,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 14 maart 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder onder meer beslist op het bezwaar van appellant tegen vermindering van zijn premierechten voor de toepassing van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).

Op 5 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaats gehad op 12 mei 2004, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 1254/99 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb L160, blz. 21) luidt voor zover hier van belang:

"Artikel 12

1.Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.

2.Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:

a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;

b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de runderveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is.

(…)"

Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de premieregelingen in de sector rundvlees, luidt onder meer als volgt:

" artikel 23

Gebruik van de premierechten

1. Een producent mag de rechten waarover hij beschikt gebruiken door deze zelf te doen gelden en/of door tijdelijke overdracht aan een andere producent.

2. Wanneer een producent in de loop van een jaar niet ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten gebruikt, wordt het niet gebruikte deel aan de nationale reserve overgedragen, behalve:

(...)

- in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen.

3. (...)

4. Het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten wordt vastgesteld op 70 %.

De lidstaten kunnen dit percentage evenwel verhogen tot 90 %.

De lidstaten stellen de commissie vooraf van het door hen toegepaste percentage in kennis."

Bij de Regeling is ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald:

" artikel 2.3

1. Terzake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een zoogkoe, stier, os, onderscheidenlijk ooi, wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1254/1999, 2342/1999, 2529/2001 en 2550/2001 aan producenten premie verstrekt.

(...)

artikel 2.4

Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, in aanmerking te komen:

a. dient de producent een premieaanvraag dieren in, die in één of meer door de minister vast te stellen aanvraagperioden per jaar door LASER moet zijn ontvangen.

(...)

artikel 4.2

1. Om voor premie in aanmerking te komen, dient de producent van runderen een aanvraag oppervlakten, als bedoeld in artikel 6 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, in bij LASER.

2. De aanvraag oppervlakten heeft betrekking op percelen landbouwgrond die elk een oppervlakte hebben van ten minste 0,3 hectare.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de producent die wordt vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal en geen aanvullende premie aanvraagt.

artikel 4.3

LASER deelt de producent het voor hem vastgestelde veebezettingsgetal mede en het daaruit voortvloeiende aantal GVE waarvoor premie kan worden verleend.

artikel 6.2

1. Een premie wordt de producent slechts verleend:

a. voor niet meer zoogkoeien dan het aantal premierechten waarover de producent beschikt;

b. tot het voor het bedrijf van de producent ingevolge artikel 12, eerste lid, van verordening 1254/1999 geldende maximum veebezettingsgetal;

(...)

artikel 6.3

Het minimumpercentage voor het gebruik van premierechten voor zoogkoeien, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van verordening 2342/1999, bedraagt 90."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij aanvang van het verkoopseizoen 2001 beschikte appellant over 13.30 premierechten.

- Op 23 februari 2001 heeft appellant een aanvraag op grond van de Regeling ingediend voor het aanhouden van zeven mannelijke runderen. Met deze aanvraag heeft appellant verweerder voorts het formulier “Melding veebezetting 2001” doen toekomen. Op dit formulier heeft appellant opgeven dat hij het aantal beschikbare grootvee-eenheden (hierna: GVE) het eerst wil benutten voor de aangevraagde mannelijke runderen.

- Op 15 mei 2001 heeft verweerder van appellant een formulier 'Aanvraag Oppervlakten/Gebruik gewaspercelen Opgave 2001' (hierna: Aanvraag oppervlakten 2001) ontvangen. Appellant heeft hierbij 13 percelen, met een totale oppervlakte van 20.40 ha., opgegeven voor registratie als voederareaal.

- Op 29 mei 2001 heeft appellant een aanvraag op grond van de Regeling ingediend voor het aanhouden van drie mannelijke runderen.

- Op 22 augustus 2001 heeft appellant een aanvraag op grond van de Regeling ingediend voor het aanhouden van 14 zoogkoeien.

- Bij brief van 6 november 2001 heeft verweerder appellant met betrekking tot diens Aanvraag oppervlakten 2001 bericht dat percelen waarover appellant beschikt op grond van een grondgebruikersverklaring niet als voederareaal kunnen worden opgegeven.

- Op 9 november 2001 heeft appellant een aanvraag op grond van de Regeling ingediend voor het aanhouden van vijf mannelijke runderen.

- Bij brief van 19 november 2001 heeft appellant verweerder medegedeeld dat hij bij het invullen van de Aanvraag oppervlakten 2001 is afgegaan op telefonisch verkregen informatie van Laser en heeft hij verweerder verzocht om de percelen ten aanzien waarvan hij beschikt over een grondgebruikersverklaring alsnog als voederareaal te registreren.

- Bij brief van 11 januari 2002 heeft verweerder appellant bericht dat voor hem ten behoeve van de Regeling een oppervlakte van 4.09 ha als voederareaal is geregistreerd.

- Bij brief van 30 januari 2002 heeft verweerder appellant medegedeeld dat zijn aanvraag met ontvangstdatum 23 februari 2001 is goedgekeurd.

- Bij brief van 7 maart 2002 heeft verweerder appellant medegedeeld dat zijn aanvraag met ontvangstdatum 29 mei 2001 is goedgekeurd.

- Bij brief van 26 april 2002 heeft verweerder appellant medegedeeld dat zijn aanvraag met ontvangstdatum 9 november 2001 is goedgekeurd.

- Bij besluit van 27 mei 2002 heeft verweerder appellant medegedeeld dat aangezien hij geen of minder dan 7.5 ha. voederareaal heeft opgegeven, het aantal GVE waarvoor hij in 2001 maximaal premie kan aanvragen 15 bedraagt, waarbij uit het meldingsformulier veebezetting blijkt dat het aantal GVE dat in 2001 beschikbaar is als eerste ten behoeve van de aangevraagde mannelijke runderen moet worden benut. Voorts heeft verweerder appellant medegedeeld dat hij met zijn aanvragen voor mannelijke runderen in totaal 9.8 GVE heeft benut en op grond van deze aanvragen recht heeft op een bedrag van € 2775,-.

- Bij brief van eveneens 27 mei 2002 heeft verweerder appellant onder meer als volgt bericht:

" Volgens EG verordening nr 2342/99, art. 23 en art. 6.3 van de Regeling dient een producent jaarlijks tenminste 90% van zijn beschikbare premierechten te benutten. Een producent die dus minder dan 90% van de premierechten heeft gebruikt raakt het niet gebruikte deel van de premierechten kwijt.

(…)

In uw geval heeft u een benutting van minder dan 90%. Dit betekent dat LASER het voornemen heeft uw premierechten te verminderen met het verschil tussen uw aantal premierechten voor 2000 en het aantal premierechten dat u heeft benut in verkoopseizoen 2000. In uw geval betekent dit een vermindering met 8.1 recht(en)."

- Bij brief van 3 juni 2002 heeft appellant bedenkingen ingebracht tegen de voorgenomen korting op zijn premierechten. Hierbij heeft appellant verweerder onder meer verzocht het aantal voor zijn bedrijf beschikbare GVE allereerst te benutten voor de aangevraagde zoogkoeien.

- Bij besluit van 19 juni 2002 heeft verweerder appellant naar aanleiding van zijn aanvraag met ontvangstdatum 22 augustus 2001 een bedrag toegekend van €1014,-. Verweerder heeft hierbij overwogen dat deze aanvraag betrekking heeft op 14 zoogkoeien en dat het aantal GVE dat (nog) beschikbaar is voor deze aanvraag 5.2 bedraagt, zodat het aantal premiewaardige dieren met betrekking tot deze aanvraag 5.2 is. Voorts deelt verweerder appellant mede dat hij in 2001 door middel van zijn aanvragen op grond van de Regeling 39.10% van zijn premierechten heeft benut en dat als gevolg van deze onvoldoende benutting het aantal op naam van appellant geregistreerde premierechten wordt verminderd met 8.1.

- Bij brief van 24 juli 2002 heeft appellant tegen genoemde vermindering van zijn premierechten bezwaar gemaakt.

- Op 15 november 2002 is appellant ter zake van zijn bezwaar gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en verweerders nadere uiteenzetting

Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:

" In uw melding veebezetting 2001, een verplichte bijlage bij uw aanvraag premie mannelijke runderen en zoogkoeienpremie, door LASER ontvangen op 23 februari 2001, heeft u aangegeven dat u uw mannelijke runderen als eerste in aanmerking wil brengen voor de benutting van de veebezetting. Op 27 mei 2002 heeft de teammanager beslist op uw aanvraag premie mannelijke runderen 2001. Met uw aanvragen premie mannelijke runderen heeft u 9,8 GVE van de beschikbare 15 GVE benut. U heeft daarmee nog 5,2 GVE beschikbaar voor uw aanvraag zoogkoeienpremie.

U heeft bij brief van 3 juni 2002 verzocht om uw GVE als eerste te benutten voor uw zoogkoeien, en de daarna resterende GVE voor uw mannelijke runderen. In feite heeft u daarmee verzocht uw aanvraag te wijzigen.

Hierover merk ik het volgende op:

Uit het oogpunt van een doeltreffende controle, alsmede uit het oogpunt van een efficiënte administratieve en financiële afwikkeling van ingediende aanvragen, is het wijzigen van aanvragen danwel het wijzigen van verplichte bijlagen bij het aanvraagformulier na een controle door de dienst LASER niet meer mogelijk.

Nu u minder dan 90% van uw rechten heeft gebruikt, wordt ingevolge Verordening (EG) nr. 2342/1999, artikel 23, tweede lid, het niet gebruikte deel aan de nationale reserve overgedragen, behalve onder meer in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen.

Niet door u gesteld, noch is mij gebleken, dat er in uw geval sprake is van een naar behoren gemotiveerd geval."

In het verweerschrift is voorts het volgende aangevoerd:

" Appellant stelt dat hij niet in staat was om eerder aan te geven dat hij de zoogkoeien als eerste ten laste van zijn veebezettingsruimte wilde brengen, omdat hem niet tijdig bekend was welk voederareaal was vastgesteld. Deze stelling is echter onjuist. Op 19 november 2001 heeft appellant gereageerd op het verzoek om informatie in verband met de aanvraag oppervlakten. Bij brief van 11 januari 2002 is aan appellant medegedeeld dat voor hem 4,09 hectare voederareaal is geregistreerd. Op dat moment was voor appellant duidelijk dat zijn voederareaal lager was vastgesteld.

Appellant had de keuze voor volgorde van benutting kunnen doen, tot op het moment dat verweerder een eerste beslissing had genomen op grond van de regeling. Appellant had derhalve op of omstreeks 11 januari 2002 een verzoek tot verweerder moeten richten om de benuttingsvolgorde te wijzigen.

Op 27 mei 2002 wordt de eerste beslissing genomen voor mannelijke runderen. Het verzoek van appellant om de volgorde van benutten te wijzigen is na deze beslissing gedaan. Op dat moment was wijziging derhalve niet meer mogelijk. Het komt verweerder voor dat appellant pas de wijziging heeft gevraagd naar aanleiding van de brief van 27 mei 2002 ten aanzien van de benutting van zoogkoeienrechten.

Vervallen premierechten

De premierechten van appellant zijn vervallen, omdat deze niet benut zijn als gevolg van het feit dat er onvoldoende ruimte in de veebezetting was. Het doel van deze sanctie is om te vermijden dat zoogkoeienrechten in het bezit blijven van producenten, die niet beschikken over de veebezettingsruimte om het surplus aan zoogkoeienrechten te benutten.

Dat appellant in het volgende verkoopseizoen wel beschikt over voldoende veebezetting om de premierechten te benutten, is bij deze beoordeling niet relevant. De beslissing om premierechten te korten wordt immers genomen op het moment dat nog niet bekend kan zijn wat de veebezettingsruimte is voor het volgende verkoopseizoen. Appellant heeft onvoldoende bijzondere omstandigheden aangevoerd om te menen dat sprake is van een naar behoren gemotiveerd uitzonderingsgeval op grond waarvan de premierechten behouden dienen te blijven."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

Het onderhavig beroep is alleen gericht tegen het besluit van verweerder tot vermindering van de op zijn naam geregistreerde premierechten. Hij komt voor het jaar 2001 niet in aanmerking voor de registratie van een grotere oppervlakte voederareaal, nu verweerder terecht heeft overwogen dat hij voor de niet geregistreerde percelen niet over een daartoe vereiste gebruikstitel beschikte.

Bij het invullen van het formulier “Melding veebezetting 2001” heeft hij zich niet de mogelijke gevolgen gerealiseerd van zijn opgaaf dat het aantal voor zijn bedrijf beschikbare GVE eerst ten behoeve van de aanvragen voor mannelijke runderen benut diende te worden. Ten tijde van het invullen van dit formulier was hij nog in de veronderstelling dat hij over voldoende voerareaal beschikte om alle voorgenomen aanvragen om dierpremie toegewezen te krijgen.

Ook nadien heeft hij zich niet aanstonds de gevolgen van zijn opgaaf gerealiseerd. Bij brief van 3 juni 2002 heeft hij verweerder echter alsnog uitdrukkelijk verzocht om wijziging van het formulier “Melding veebezetting 2001” in dier voege dat bij de beoordeling van de onderhavige aanvragen om dierpremie het aantal voor zijn bedrijf beschikbare GVE allereerst wordt benut voor de aangevraagde zoogkoeien. Hij is van oordeel dat verweerder hem deze wijziging alsnog moet toestaan.

5. De beoordeling van het geschil

Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot vermindering van de op naam van appellant geregistreerde premierechten.

Appellant meent dat verweerder hem ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden zijn opgave op het formulier “melding veebezetting 2001” te wijzigen in dier voege dat bij de beoordeling van de onderhavige aanvragen om dierpremie het aantal voor zijn bedrijf beschikbare GVE allereerst wordt benut voor de aangevraagde zoogkoeien.

Verweerder heeft in het onderhavige geval echter uit een oogpunt van algemene beperking van administratieve en controletaken in redelijkheid kunnen besluiten dat de door appellant beoogde wijziging van zijn opgave op genoemd formulier niet meer mogelijk was nu reeds conform de opgave in het betreffende jaar was beslist.

Het betoog van appellant dat hij zich het belang van een wijzigingsverzoek niet eerder heeft gerealiseerd, leidt niet tot een ander oordeel. Appellant moet geacht worden de reikwijdte te beseffen van de door hem gedane opgaaf bij genoemd formulier.

Toen verweerder hem op 11 januari 2002 had medegedeeld dat er naar aanleiding van zijn Aanvraag oppervlakten 2001 slechts 4.09 ha. voederareaal kon worden geregistreerd, had appellant kunnen en moeten signaleren dat hij in dat geval over onvoldoende GVE beschikte voor toewijzing van zowel de aangevraagde premie voor mannelijke runderen als ook de aangevraagde premie voor zoogkoeien en terzake maatregelen moeten nemen.

Tenslotte is het College niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 2342/1999.

De slotsom is dat het beroep ongegrond is.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand