ECLI:NL:CBB:2004:AQ5938
public
2015-11-16T11:06:35
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ5938
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-09
AWB 03/389
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ5938
public
2013-04-04T21:17:15
2004-08-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ5938 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 09-07-2004 / AWB 03/389

Appellante heeft bij brief van 26 maart 2003, bij het College binnengekomen op 27 maart 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van appellante gericht tegen zijn besluit van 21 juli 2001, waarbij verweerder op grond van de Regeling dierlijke EG-premies een bedrag van appellante heeft teruggevorderd.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/389 9 juli 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

gemachtigde: A. Kon,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 26 maart 2003, bij het College binnengekomen op

27 maart 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van appellante gericht tegen zijn besluit van 21 juli 2001, waarbij verweerder op grond van de Regeling dierlijke EG-premies een bedrag van appellante heeft teruggevorderd.

Bij brief van 27 april 2003 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 27 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 7 mei 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunt hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 820/97 is voorzover hier van belang het volgende bepaald.

“Artikel 4

1. Alle dieren op een bedrijf die na 1 januari 1998 zijn geboren of na 1 januari 1998 zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer, worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd merk in elk oor. De beide oormerken zijn voorzien van dezelfde identificatiecode aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het dier is geboren. (…)

Artikel 5

De bevoegde autoriteit van de lidstaten zet een gecomputeriseerd gegevensbestand op overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 14 en 18 van Richtlijn 97/12/EG.

De gecomputeriseerde gegevensbestanden worden uiterlijk op 31 december 1999 volledig operationeel en bevatten vanaf die datum alle ingevolge genoemde richtlijn vereiste gegevens.

Artikel 7

1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

- houdt een register bij;

- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit uiterlijk binnen 15 dagen en vanaf 1 januari 2000 binnen zeven dagen in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. De Commissie kan evenwel op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 10, de omstandigheden bepalen waarin de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen.

2. Elke houder vult, voorzover van toepassing en overeenkomstig artikel 6, het paspoort in onmiddellijk na aankomst van een dier op het bedrijf en vóór het vertrek van een dier van het bedrijf, en ziet erop toe dat het paspoort het dier vergezelt.

3. Elke houder stelt de bevoegde autoriteit, indien deze daarom verzoekt, in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en eventueel bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, verkocht of geslacht.

4. Het register heeft een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm, wordt handmatig of gecomputeriseerd bijgehouden en staat te allen tijde ter beschikking van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt, gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar.”

Bij de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) was voorzover hier van belang, ten tijde van belang het volgende bepaald.

“Artikel 2.3

(…)

2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I & R-register tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.

Artikel 2.4a

1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.

2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.

(…)

Artikel 2.4b

(…)

2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I&R-register.

(…)

Artikel 2.6

(…)

2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, is niet ontvankelijk indien deze niet binnen 25 dagen na de slacht van het betrokken rund door LASER is ontvangen.

(…)

Artikel 4.6

Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:

(…)

c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 820/97 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

Artikel 4.8

Geen premie wordt verstrekt voor runderen waarvan de geboortedatum, de datum van aanvoer op en afvoer van het bedrijf van de producent, of de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een andere lidstaat of derde land, niet in het I&R-systeem rund zijn vermeld.

Artikel 4.9

1. Geen premie wordt verstrekt voor runderen ten aanzien waarvan de producent de op hem, krachtens de PVV-verordening, rustende bepalingen met betrekking tot de melding aan het I&R-register van de geboortedatum, de datum van aanvoer op, of afvoer van zijn bedrijf of de datum van slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, niet binnen 25 dagen is nagekomen, voorzover de desbetreffende meldingsplicht op of na 1 januari 2000 is ontstaan.

2. De premie wordt verminderd met 25% voor runderen ten aanzien waarvan de producent de op hem, krachtens de PVV-verordening, rustende bepalingen met betrekking tot de melding aan het I&R-register van de geboortedatum, de datum van aanvoer op, of afvoer van zijn bedrijf of de datum van slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, niet tijdig doch wel binnen 25 dagen nadat de betrokken gebeurtenis heeft plaatsgevonden, is nagekomen, voorzover de desbetreffende meldingsplicht op of na 1 januari 2000 is ontstaan.”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij besluit van 7 juni 2001 heeft verweerder appellante medegedeeld dat de aanvragen die namens haar voor het slachtpremiejaar 2000 zijn ingediend zijn beoordeeld en dat appellante op grond daarvan recht heeft op een bedrag van

fl. 1605,29.

- Bij besluit van 21 juli 2001 heeft verweerder appellante medegedeeld dat zij reeds een eindbeslissing voor het slachtpremiejaar 2000 heeft ontvangen, doch dat daarop een correctie moet plaatsvinden, in dier voege dat van appellante een bedrag van fl. 648,07 wordt teruggevorderd.

- Deze terugvordering heeft betrekking op toegekende premie voor acht runderen met de ID-codes NL 111915738, NL 111915846, NL 139354106, NL 168955349, NL168955419, NL 168955433, NL 193961915 en NL 793898585.

- Blijkens een uitdraai uit het I&R-register zijn de runderen met de ID-codes NL 111915846, NL 168955349 en NL 168955419 op 2 maart 2000 door appellante gemeld als te zijn afgevoerd op 2 maart 2000, door het slachthuis op 21 maart 2000 gemeld als te zijn geslacht op 3 maart 2000 en door appellante op 7 maart 2000 gemeld als te zijn afgevoerd op 6 maart 2000. De runderen met de ID-codes NL 139354106, NL 168955433, NL 193961915 en NL 793898585 zijn door appellante op 3 februari 2000 gemeld als te zijn afgevoerd op 2 februari 2000, door het slachthuis op 11 februari 2000 gemeld als te zijn geslacht op 4 februari 2000 en door appellante op 9 februari 2000 gemeld als te zijn afgevoerd op 7 februari 2000.

Het rund met de ID-code NL 111915738 is door appellante op 8 mei 2000 gemeld als te zijn afgevoerd op 8 mei 2000, door het slachthuis op 18 mei 2000 gemeld als te zijn geslacht op 11 mei 2000 en door appellante op 16 mei 2000 gemeld als te zijn afgevoerd op 15 mei 2000.

- Bij een op 13 september 2001 door verweerder ontvangen brief heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juli 2001.

- Bij brief van 30 oktober 2001 heeft appellante haar bezwaar aangevuld.

- Bij besluit van 7 december 2001 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

- Bij brief van 29 december 2001 heeft appellante tegen dit besluit beroep ingesteld.

- Bij brief van 6 februari 2002 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.

“ Onze eigen administratie even nagezien wat er misgegaan kon zijn. Aangezien wij onze dieren af- en aanmelden via ons Agri-Comp management programma konden wij nog een overzicht draaien van die periode. (…) En wat blijkt: deze dieren zijn 2 maal afgemeld: één maal op het juiste moment en enkele dagen later nog een keer. Dit wordt ook bevestigd door het I&R bureau. Ook al sluit de eerste melddatum aan bij de slachtdatum dan nog telt de tweede datum en wordt de tweede melding ook nog beschouwd als een aanvoermelding, zonder dat wij dat zelf hebben gemeld, heel vreemd!

Van dit soort “fouten” krijg je geen bericht zodat je deze fout niet kan herstellen.”

- Bij uitspraak van 4 juni 2002 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep ongegrond verklaard.

- Bij een op 25 juni 2002 ter griffie ontvangen brief heeft appellante tegen laatstgenoemde uitspraak verzet gedaan.

- Bij uitspraak van 7 oktober 2002 is het verzet gegrond verklaard.

- Bij uitspraak van 11 november 2002 heeft het College het beroep gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 7 december 2001 vernietigd.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen.

“ Overwegende ten aanzien van de runderen met de ID-codes NL 139354106, NL 168955433, NL 193961915 en NL 793898585.

Uit het I&R-register is gebleken dat de desbetreffende runderen op 7 februari 2000 zijn afgevoerd van uw bedrijf. Van deze runderen staat in het I&R-register als slachtdatum 4 februari 2000 geregistreerd.

Nu is gebleken dat de betreffende runderen staan geregistreerd als zijnde aangehouden na de slacht kan, gelet op artikel 4.6 sub c van de Regeling, voor deze runderen geen premie worden verstrekt.

Ten aanzien van de desbetreffende runderen is uw bezwaarschrift ongegrond.

Overwegende ten aanzien van de runderen met de ID-codes NL 111915846, NL 168955349 en NL 168955419.

Uit het I&R-register is gebleken dat de desbetreffende runderen op 6 maart 2000 zijn afgevoerd van uw bedrijf. Van deze runderen staat in het I&R-register als slachtdatum 3 maart 2000 geregistreerd.

Nu is gebleken dat de betreffende runderen staan geregistreerd als zijnde aangehouden na de slacht kan, gelet op artikel 4.6 sub c van de Regeling, voor deze runderen geen premie worden verstrekt.

Ten aanzien van de desbetreffende runderen is uw bezwaarschrift ongegrond.

Overwegende ten aanzien van het rund met de ID-code NL 111915738.

Uit het I&R-register is gebleken dat het desbetreffende rund op 15 mei 2000 is afgevoerd van uw bedrijf. Van dit rund staat in het I&R-register als slachtdatum 11 mei 2000 geregistreerd.

Nu is gebleken dat het betreffende rund staat geregistreerd als zijnde aangehouden na de slacht kan, gelet op artikel 4.6 sub c van de Regeling, voor dit rund geen premie worden verstrekt.

Ten aanzien van het desbetreffende rund is uw bezwaarschrift ongegrond.

Na heroverweging van het besluit van de teammanager kom ik tot de conclusie dat dit besluit juist is.

(…)

Tot slot deel ik u mede dat ik, op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht, van het horen van belanghebbende(n) heb afgezien.”

In het verweerschrift heeft verweerder het volgende aangevoerd.

“ Verweerder merkt op dat onbestreden is dat appellante een tweede melding ten aanzien van hetzelfde rund opgeeft en dat deze meldingen correct in het I&R-systeem zijn doorgevoerd. Vraag is of verweerder van deze tweede melding kon uitgaan bij de beoordeling van de aanvraag slachtpremie. Verweerder meent van wel nu er geen reden was om te twijfelen aan de bedoeling van appellante met het doen van een tweede melding. Verweerder behoefde er zich niet van te vergewissen of hetgeen appellante als tweede melding doorvoerde niet als een wijziging van de eerste melding zou moeten worden gezien. Verweerder wenst te benadrukken dat een tweede melding zoals in casu is gebeurd uitsluitend het geval is als de eerste melding niet correct is geweest. Nu appellante geen verdere stappen heeft ondernomen om verweerder erop te wijzen dat niet de tweede, maar de eerste melding juist is geweest, rest er voor verweerder niets anders dan van de correctheid van de tweede melding uit te gaan. Omgekeerd geldt uiteraard zelfde. Het is niet gewenst dat als de producent een tweede (correctie) melding uitvoert verweerder dan toch eigener beweging van de eerste melding uitgaat.”

Ter zitting is door verweerder nog het volgende aangevoerd.

Verweerder is ten aanzien van de betrokken dieren uitgegaan van de door appellante verrichte tweede melding van afvoer. Verweerder gaat er van uit dat een tweede melding de herstelmelding betreft van een eerdere onjuiste melding. Het computersysteem ten behoeve van het I&R-register is zodanig ingericht dat een producent er in principe door het systeem op wordt geattendeerd in het geval dat een afvoer (opnieuw) wordt gemeld nadat het slachthuis de slacht heeft gemeld. In het onderhavige geval zijn de tweede afvoermeldingen echter gedaan in de periode tussen de slacht en de melding daarvan door het slachthuis. In dat geval geeft het computersysteem geen waarschuwing.

Op zichzelf kunnen in bezwaar nog herstelmeldingen worden doorgevoerd en zal verweerder ten behoeve van de beslissing op bezwaar in principe nader onderzoek verrichten naar deze herstelmeldingen. Appellante echter heeft in bezwaar niet gesteld dat de door haar verrichte tweede afvoermeldingen onjuist waren.

Nu voor de betrokken dieren een tweede afvoerdatum staat geregistreerd die is gelegen na de slacht van deze dieren, is met betrekking tot deze dieren niet voldaan aan artikel 4.6, aanhef en onder c, van de Regeling.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep het volgende aangevoerd.

Appellante maakt voor haar meldingen aan het I&R-register gebruik van een computerprogramma. Door een fout in de software danwel door incorrect gebruik van dit programma zijn de betrokken dieren abusievelijk dubbel afgemeld doordat, zoals achteraf gebleken is, bij een nieuwe melding ten aanzien van een ander dier eerdere meldingen werden herhaald, waarna de eerste, en juiste, melding door het I&R-register niet meer als juist werd gezien. Van deze situatie is appellante nimmer op de hoogte gesteld zodat zij niet in staat is geweest correcties door te voeren.

In het onderhavige geval is overduidelijk dat de eerste melding juist is, nu deze wordt bevestigd door de slachtmelding, terwijl de tweede melding niet door enig ander gegeven wordt ondersteund. Onder die omstandigheden acht appellante het onredelijk dat desalniettemin de tweede afmelding wordt aangehouden en heeft verweerder ten onrechte besloten tot terugvordering van de verleende slachtpremie voor de betrokken dieren.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de betrokken dieren zijn aangehouden na de slacht. Gezien de feitelijke onmogelijkheid geslachte dieren te verplaatsen, heeft verweerder niet zonder meer kunnen uitgaan van de juistheid van de tweede afvoermelding. In de omstandigheden van dit geval, heeft het op de weg van verweerder gelegen de juistheid van enerzijds de eerste afvoermelding en de slachtmelding en anderzijds de tweede afvoermelding, te verifiëren en een gemotiveerde beslissing ter zake te nemen.

Voorts heeft verweerder zonder feitelijke grondslag overwogen dat appellante in bezwaar geen stappen heeft ondernomen om verweerder erop te wijzen dat niet de tweede, maar de eerste melding juist is geweest. Bij de hierboven onder punt 2.1. genoemde brief van 6 februari 2002 heeft appellante immers uitdrukkelijk gesteld dat de tweede afvoermelding in alle gevallen niet juist was.

Het bestreden besluit berust gelet op het vorenstaande niet op een deugdelijke motivering.

5.2 Verweerder heeft ter zitting van het College voorts verklaard dat een producent tot in bezwaar herstelmeldingen aan het I&R-register kan doorgegeven en dat verweerder in geval van beweerdelijk foutieve meldingen in principe nader onderzoek zal verrichten naar de juistheid van de aangeleverde gegevens. Het College is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om in het onderhavige geval een dergelijk nader onderzoek achterwege te laten, en appellante in bezwaar zelfs niet te horen, terwijl daartoe gelet op de evidente onjuistheid van één van beide afvoermeldingen en appellantes brief van 6 februari 2002 meer dan voldoende aanleiding had bestaan. Hierbij is van belang dat in het kader van een dergelijk nader onderzoek appellante in de gelegenheid zou zijn geweest om de door verweerder noodzakelijk geachte herstelmeldingen, althans doorhaling van de tweede afvoermeldingen, door te voeren.

Mitsdien is het College van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.

5.3 Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5.4 Gelet op artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op grond waarvan alleen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, acht het College geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 13 februari 2003;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante beslist;

- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,- (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. M.J. Kuiper en mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2004.

w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand