ECLI:NL:CBB:2004:AQ6384
public
2015-11-10T22:29:23
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ6384
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-21
AWB 03/1069
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ6384
public
2013-04-04T21:17:49
2004-08-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ6384 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-07-2004 / AWB 03/1069

Registratie

ambtshalve

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 03/1069 21 juli 2004

3110 Registratie

ambtshalve

Uitspraak in de zaak van:

Breedveld vouw- en paneelwanden B.V., te Horssen, appellante,

tegen

het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, verweerder,

gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 3 september 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 augustus 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bij brief van 18 juni 2003 gemaakte bezwaar van appellante tegen een brief van 11 juni 2003, waarbij appellante meegedeeld dat zij is geregistreerd bij verweerder, ongegrond verklaard.

Op 16 oktober 2003 is een verweerschrift ingekomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2004. Bij die gelegenheid heeft appellante, vertegenwoordigd door haar directeur A, haar standpunt nader toegelicht. Namens verweerder is niemand verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Koninklijk Besluit van 5 juli 2002 is met ingang van 1 januari 2003 het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud ingesteld (hierna: het Instellingsbesluit). In artikel 2 van het besluit is het volgende bepaald:

"Artikel 2

1. Er is een het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.

2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:

a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;

b. het stukadoors-, afbouw-, terazzo- en vloerenbedrijf.

(…)"

Op 22 april 2003 heeft het bestuur van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud de "Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (hierna: de verordening)" vastgesteld. In artikel 2 van deze verordening, die op 1 juni 2003 in werking is getreden, is het volgende bepaald:

"Artikel 2

Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.

Artikel 6

1. Het hoofdbedrijfschap neemt (…) de onderneming op in het register.

2. (…)

3. Het hoofdbedrijfschap stelt de ondernemer binnen 4 weken schriftelijk op de hoogte van de registratie van de onderneming."

2.2. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende relevante feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 9 mei 2003 heeft verweerder appellante bericht dat hem ter kennis is gekomen dat zij zich wellicht bezig houdt met de bedrijfsmatige uitoefening van werkzaamheden die onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap vallen. Ter beoordeling van een mogelijke verplichting tot registratie heeft verweerder appellante een "vragenlijst ten behoeve van registratie" toegezonden.

- Verweerder heeft op 21 mei 2003 een ingevulde vragenlijst van appellante ontvangen. Onder het kopje "Andere werkzaamheden" heeft appellante het volgende ingevuld:

"Levering & montage van vouwwanden waarbij de montage slechts een beperkte tijdsduur heeft (= kant en klaar product (zoals zonneschermen))."

- Bij brief van 11 juni 2003 heeft verweerder appellante bericht dat zij is geregistreerd als onderneming waarvoor het Hoofdbedrijfschap is ingesteld.

- Bij brief van 18 juni 2003 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.

- Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in bezwaar te worden gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer overwogen dat appellante op het door haar ingevulde vragenformulier heeft aangegeven dat zij zich bezig houdt met de montage van vouwwanden. Tevens blijkt uit de bedrijfsomschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel dat appellante zich bezig houdt met de montage van wanden, zowel vast als verplaatsbaar, alsmede schuifdeuren en plafonds. Deze werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap. Een onderneming dient verplicht te worden geregistreerd indien er werkzaamheden worden verricht die vallen onder die werkingssfeer.

4. Het standpunt van appellante

In haar beroepschrift heeft appellante onder andere het volgende aangevoerd:

"Ons bedrijf is ingeschreven op het feit van een (foutieve) bedrijfsomschrijving bij de KvK. Deze omschrijving is ooit bij de oprichting in 1996 neergezet en nooit aangepast.

Ons bedrijf heeft nooit werkzaamheden of verkopen gedaan in de plafonds of vaste wanden business. Dit hebben wij kenbaar gemaakt in ons bezwaarschrift en nu zelfs laten wijzigen bij de KvK.

Het feit dat wij onze vouwwanden monteren staat in verhouding tot het aanbrengen van zonwering, afhangen van deuren en plaatsen van kantoormeubilair. Wij verkopen kant-en-klaar producten welke door derden worden geproduceerd en door ons slechts afgehangen worden."

5. De beoordeling van het geschil

Hetgeen partijen verdeeld houdt, is de beantwoording van de vraag of het bedrijf van appellante valt onder het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit. Blijkens de toelichting op het Instellingsbesluit wordt onder het stukadoors-, afbouw-, terazzo- of vloerenbedrijf verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.

Gelet op de stukken alsmede de door appellante ter zitting gegeven toelichting stelt het College vast dat appellante werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit.

Appellante betwist niet dat de wanden die zij aanbrengt niet-constructief van aard zijn. Appellante geeft voorts aan dat de kant-en-klaar producten die zij verkoopt, door haar worden afgehangen. Vanwege deze werkzaamheden heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat in ieder geval een deel van appellantes werkzaamheden onder de werkingssfeer valt van het Instellingsbesluit. Appellante heeft verweerders stelling dat het aanbrengen van vouw- en paneelwanden binnen de branche wordt gerekend tot het plafond- en wandbedrijf, niet weerlegd.

Appellante heeft ter zitting nog betoogd dat de wanden die zij pleegt aan te brengen veeleer als aankleding van een gebouw dan als afbouw moet worden beschouwd. Het College deelt die opvatting niet. Blijkens de stukken, waaronder een print-out van de website van appellante, heeft in elk geval een gedeelte van haar werkzaamheden betrekking op het aanbrengen van wandsystemen als bedoeld in de toelichting, zodat dat terecht is overgegaan tot registratie.

Op grond van bovenstaande overwegingen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. W.E. Doolaard en dr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004.

w.g. C.M. Wolters w.g. L. van Duuren