ECLI:NL:CBB:2004:AQ6873
public
2015-11-11T17:50:51
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ6873
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-21
AWB 04/502
Proceskostenveroordeling
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 1:2
Algemene wet bestuursrecht 1:3
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ6873
public
2013-04-04T21:18:52
2004-08-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ6873 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-07-2004 / AWB 04/502

Bij besluit van 26 mei 2004 heeft de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (hierna: de KWPN) de door verzoekster bij brief van 24 mei 2004 gedane aanvraag afgewezen. Die aanvraag zag op de afgifte van een paspoort als bedoeld in de Verordening identificatie en registratie van paardachtigen (PVV) 2004 (hierna: de Verordening) voor het paard Simpel Mind.

Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de KWPN de door verzoekster bij formulier van 28 april 2004, aangevuld bij brief van 24 mei 2004, gedane aanvraag van een duplicaatpaspoort als bedoeld in de Verordening voor het paard Rozelina afgewezen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken

No.AWB 04/502 21 juli 2004

11224 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Regeling identificatie en registratie van dieren

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A V.O.F., te Erica, verzoekster,

gemachtigde: mr. S.A. Wensing, advocaat te Roden,

tegen

het Productschap Vee en Vlees, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.C. Visser, werkzaam bij het gemeenschappelijk secretariaat PPE/PVV.

1. De procedure

Bij besluit van 26 mei 2004 heeft de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (hierna: de KWPN) de door verzoekster bij brief van 24 mei 2004 gedane aanvraag afgewezen. Die aanvraag zag op de afgifte van een paspoort als bedoeld in de Verordening identificatie en registratie van paardachtigen (PVV) 2004 (hierna: de Verordening) voor het paard Simpel Mind.

Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de KWPN de door verzoekster bij formulier van 28 april 2004, aangevuld bij brief van 24 mei 2004, gedane aanvraag van een duplicaatpaspoort als bedoeld in de Verordening voor het paard Rozelina afgewezen.

Tegen de besluiten van 26 en 27 mei 2004 heeft verzoekster bij brief van 8 juni 2004, gericht aan verweerder, en bij brief van 14 juni 2004, gericht aan de KWPN, bezwaar gemaakt.

Bij faxbericht van 14 juni 2004, op dezelfde datum bij het College ingekomen, heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder voor Rozelina en Simpel Mind een paspoort of een duplicaatpaspoort dient af te geven.

Bij brief van 28 juni 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd.

Het verzoek is ter zitting behandeld op 15 juli 2004, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Aan de zijde van verzoekster is tevens A verschenen.

Bij faxbericht van 15 juli 2004 heeft verweerder stukken toegezonden.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Verordening, vastgesteld door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees op 22 oktober 2003 en, voorzover hier van belang, in werking getreden op 1 januari 2004, zijn de volgende bepalingen opgenomen:

" Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

4. eigenaar: de natuurlijke of rechtspersoon die de paardachtige in eigendom heeft dan wel beroepsmatig de beschikkingsmacht uitoefent over de paardachtige;

5. paardachtigen: als huisdier gehouden of in het wild levende paarden, met inbegrip van zebra's, en ezels of kruisingen daarvan;

(…)

15. paspoort: het identificatiedocument als bedoeld in Beschikking 93/623 EEG en Beschikking 2000/68/EG;

(…)

Artikel 3

1. Het is verboden paardachtigen te vervoeren of te doen vervoeren, die niet vergezeld gaan van een geldig paspoort.

(…)

Artikel 4

1. De eigenaar is verplicht de paardachtige binnen 7 maanden na geboorte te voorzien van een paspoort.

(…)

Artikel 6

1. Het paspoort wordt door het bestuur uitgegeven. Hiertoe gemandateerde erkende instellingen en hippische sportorganisaties dragen namens het bestuur zorg voor de uitgifte van het paspoort. De mandatering geschiedt bij afzonderlijk bestuursbesluit.

2. Bij het in het eerste lid bedoelde besluit stelt het bestuur een protocol vast waarin de door de erkende instellingen en hippische sportorganisaties in acht te nemen aanwijzingen ter zake van de beoordeling van paspoortaanvragen, de uitgifte van paspoorten en de daarbij te volgen procedures en te voeren registers worden gegeven en wijst het bestuur de functionarissen van de erkende instellingen en hippische sportorganisaties aan die worden gemandeerd om de paspoortaanvragen te beoordelen respectievelijk paspoorten uit te geven.

(…)

Artikel 7

1. Het paspoort wordt door de eigenaar aangevraagd (…)

Artikel 16

1. In geval van verlies of diefstal van het paspoort stelt de eigenaar de in artikel 6, eerste lid, bedoelde erkende instelling of hippische sportorganisatie die het paspoort heeft uitgegeven schriftelijk en onverwijld van het feit op de hoogte.

2. De eigenaar dient in het in het eerste lid bedoelde geval overeenkomstig artikel 7 een paspoortaanvraag in onder vermelding "aanvraag duplicaat".

(…) "

Het Besluit houdende mandatering van erkende instellingen en hippische sportorganisaties tot uitgifte van paspoorten voor paardachtigen (PVV) 2004 (hierna: het Mandateringsbesluit) luidt als volgt:

" Artikel 2

De voorzitter van de hierna genoemde erkende instellingen en hippische sportorganisaties wordt mandaat verleend om namens het bestuur, met inachtneming van het in de bijlage opgenomen protocol en het bij of krachtens de verordening bepaalde, te besluiten en stukken te ondertekenen betreffende het uitgeven van het paspoort bedoeld in artikel 6 van de verordening:

(…)

De Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (…)

Artikel 3

De ondertekening bedoeld in artikel 2 luidt:

'HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP VEE EN VLEES,

voor deze:

DE VOORZITTER VAN (de naam van de in artikel 2 aangewezen instelling of organisatie)'

(…) "

Het Protocol paspoortuitgifte dat als bijlage is opgenomen bij het Mandateringsbesluit luidt als volgt:

" (…)

2. Behalve in geval van de aanvraag van een vervolgpaspoort op voet van artikel 18 van de verordening of de aanvraag van een duplicaatpaspoort op voet van artikel 16 of 17 van de verordening, wordt geen paspoort uitgegeven ten behoeve van een paardachtige waarvoor reeds een paspoort is uitgegeven.

(…) "

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Verzoekster exploiteert een springstal, waar zij springpaarden africht en traint voor springwedstrijden. Verder houdt verzoekster zich bezig met het fokken en in- en verkopen van springpaarden. De paarden Rozelina en Simpel Mind worden op het bedrijf van verzoekster gehouden en zijn afkomstig van B, een andere handelaar in paarden. Tussen verzoekster en B bestaat onenigheid over wie eigenaar van Rozelina en Simpel Mind is.

- Op 5 december 2003 heeft verzoekster bij de KWPN een aanvraagformulier ingediend voor afgifte van een vervangend registratiebewijs/paardenpaspoort voor Rozelina.

- Bij vonnis in kort geding van 30 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem de vordering van verzoekster om B te gebieden het paardenpaspoort van Rozelina en het KWPN-registratiebewijs en het paardenpaspoort van Simpel Mind af te geven, afgewezen.

- Bij brief van 28 april 2004 heeft verzoekster, onder verwijzing naar de Verordening, de KWPN verzocht om voor Rozelina een duplicaatpaardenpaspoort af te geven.

- In reactie op deze brief heeft de KWPN bij brief van 7 mei 2004 aan verzoekster meegedeeld dat verzoekster en B tegenstrijdige verklaringen hadden afgelegd en dat om die reden partijen om nadere opheldering zou worden gevraagd. De behandeling van de aanvraag om een duplicaatpaspoort voor Rozelina zou zolang worden aangehouden.

- Bij brief van 24 mei 2004 heeft verzoekster de KWPN verzocht om een paspoort voor Simpel Mind te verstrekken.

- Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster de KWPN verzocht om op haar aanvraag betreffende Rozelina te beslissen.

- Vervolgens heeft de KWPN de twee bestreden besluiten genomen.

3. De bestreden besluiten

In het bestreden besluit van 26 mei 2004 heeft de KWPN naar aanleiding van de brief van verzoekster van 24 mei 2004 betreffende Simpel Mind, meegedeeld dat voor Simpel Mind reeds eerder een paspoort was afgegeven. De KWPN heeft de brief afgesloten met de opmerking erop te vertrouwen verzoekster hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

In het bestreden besluit van 27 mei 2004 heeft de KWPN naar aanleiding van de brief van verzoekster van 24 mei 2004 betreffende Rozelina, meegedeeld dat voor Rozelina reeds eerder een paardenpaspoort was afgegeven. De KWPN heeft vermeld dat inmiddels was gebleken dat het paspoort nog in het bezit was van B en verzoekster naar hem verwezen. De KWPN heeft de brief afgesloten met de opmerking erop te vertrouwen verzoekster hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

4. Het standpunt van verzoekster

Verzoekster stelt dat zij aan B een bedrag van € 11.000 voor Simpel Mind en een bedrag van € 11.345 voor Rozelina heeft voldaan. Bij de aankoop van deze paarden heeft B enkel het stamboekpapier van Rozelina en niet de paspoorten van beide paarden verschaft, aldus verzoekster.

Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij voornemens is Rozelina en Simpel Mind uit te brengen in de springsport. Verzoekster wijst erop dat zonder paardenpaspoort het niet mogelijk is om van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie een startkaart voor officiële springwedstrijden te verkrijgen. Strikt genomen mag verzoekster de paarden niet eens naar de dierenarts vervoeren. Bovendien wijst verzoekster erop dat een potentiële koper recentelijk een bod op Simpel Mind van € 50.000 heeft uitgebracht. Als verzoekster dit paard niet met een paspoort kan leveren, zal de verkoop niet kunnen doorgaan.

5. Het standpunt van verweerder

Verweerder voert over het verzoek om voorlopige voorziening aan dat het mede betrekking heeft op de uitgifte van een duplicaatpaspoort voor Simpel Mind. Nu verzoekster voor Simpel Mind geen verzoek tot een duplicaat paspoort heeft ingediend, kan volgens verweerder het verzoek in zoverre al niet worden ingewilligd. Verweerder stelt dat verzoekster evenmin een verzoek tot het afgeven van een paspoort heeft ingediend. Dat verzoekster de KWPN wel hiertoe heeft gesommeerd, kan volgens verweerder daar niet aan afdoen.

Verder stelt verweerder dat de brieven van 26 en 27 mei 2004 geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens verweerder volgt uit het vonnis in kort geding van de rechtbank Arnhem van 30 maart 2004 dat de eigendom van de paarden bij een derde berust, althans niet is overgegaan op verzoekster. Verweerder meent dat alleen de eigenaar in de zin van de Verordening een aanvraag tot afgifte van een paspoort of duplicaat kan indienen; ieder ander is geen belanghebbende. De brieven van 26 en 27 mei 2004 kunnen volgens verweerder dan ook niet worden gezien als afwijzing van een aanvraag. Ook als deze brieven een handeling betreffen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kan verzoekster volgens verweerder geen bezwaar maken, omdat zij geen belanghebbende is.

Ten slotte vermeldt verweerder dat hij voornemens is om in binnenkort te nemen besluiten de door verzoekster gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren.

6. De beoordeling van het geschil

6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb juncto artikel 19, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

6.2 De voorzieningenrechter staat allereerst voor de beantwoording van de vraag of verzoekster is aan te merken als belanghebbende bij de door haar aangevochten besluiten, in de zin van artikel 1:2 Awb. Ingevolge deze bepaling wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, staat ingevolge artikel 7:1, eerste lid, Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, Awb niet de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen en zal een daarmee samenhangend verzoek om voorlopige voorziening deswege moeten worden afgewezen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in deze belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb, aangezien haar belang rechtstreeks is betrokken bij de bestreden besluiten. Ook al staat, gelet op het vonnis in kort geding van de rechtbank Arnhem van 30 maart 2004, niet in rechte vast dat verzoekster eigenaar van Rozelina en Simpel Mind is - verweerder maakt ten onrechte uit dit vonnis op dat vaststaat dat zij geen eigenaar is -, dat kan geen reden vormen om aan te nemen dat verzoekster geen belanghebbende is. Zij heeft immers als houder van de paarden, waarvan zij stelt tevens de eigenaar te zijn, belang bij de besluiten om haar naar aanleiding van haar desbetreffende aanvragen geen paspoort of duplicaatpaspoort af te geven. Dat, althans in de visie van verweerder, de eigendomssituatie van de paarden een grond oplevert om de aanvragen af te wijzen, maakt naar voorlopig oordeel niet dat de belangen van de aanvrager bij zodanige afwijzing niet rechtstreeks zijn betrokken in de zin van artikel 1:2 Awb.

De voorzieningenrechter overweegt voorts dat voor Rozelina in ieder geval bij brief van 28 april 2004 een aanvraag om een duplicaatpaspoort in de zin van de Verordening is ingediend. Ook voor Simpel Mind heeft verzoekster een aanvraag ingediend, nu zij bij brief van 24 mei 2004 de KWPN heeft verzocht een paspoort te verstrekken. De stelling van verweerder dat verzoekster voor Simpel Mind geen aanvraag heeft ingediend, mist dan ook feitelijke grondslag.

Verder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de brieven van 26 en 27 mei 2004 besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Met de brieven is kennelijk beoogd om, met toepassing van de in de Verordening opgenomen bevoegdheden, een definitieve beslissing te nemen op de aanvragen van verzoekster. Daaraan doet niet af dat de besluiten niet in overeenstemming met het Mandateringsbesluit namens verweerder zijn ondertekend.

Gezien het bovenstaande is de voorzieningenrechter, anders dan verweerder, van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening ontvankelijk is.

6.3 De aanvragen zijn afgewezen, omdat voor Rozelina en Simpel Mind al eerder paspoorten zouden zijn afgegeven. Ter zitting is echter gebleken dat die paspoorten op grond van andere regelingen dan de Verordening zijn afgegeven, terwijl de aanvragen van verzoekster juist hun grondslag vinden in de Verordening die op 1 januari 2004 in werking is getreden. Na die datum zijn blijkens het verhandelde ter zitting geen paspoorten op grond van de Verordening afgegeven voor Rozelina en Simpel Mind.

Gezien het bovenstaande zijn de bestreden besluiten wegens de ondeugdelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde motivering in strijd met artikel 3:46 Awb, zodat zij naar voorlopig oordeel niet in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter verbindt daaraan evenwel niet de slotsom dat de paspoorten bij wege van voorlopige voorziening dienen te worden afgegeven aan verzoekster, aangezien niet uitgesloten is dat verweerder, na het verrichten van deugdelijk onderzoek op goede gronden tot het oordeel komt dat (één van) de aanvragen moet(en) worden afgewezen. Wel ziet de voorzieningenrechter, in verband met hetgeen onweersproken door verzoekster is gesteld omtrent het spoedeisende karakter van haar verzoek, reden om de hierna vermelde procedurele voorziening te treffen.

Verder acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75 Awb in de proceskosten te veroordelen, alsmede op grond van artikel 8:82, vierde lid, Awb te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht wordt vergoed.

7. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na heden op het bezwaar beslist met inachtneming van het in deze uitspraak

overwogene;

- veroordeelt verweerder in de kosten van verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek, vastgesteld op € 644,--

(zegge zeshonderdvierenveertig euro);

- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 273,-- (zegge tweehonderddrieënzeventig euro) aan

haar moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2004.

w.g. C.M. Wolters w.g. M.B.L. van der Weele