ECLI:NL:CBB:2004:AQ6878
public
2015-11-12T11:53:06
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ6878
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-11
AWB 04/55
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ6878
public
2013-04-04T21:18:53
2004-08-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ6878 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 11-08-2004 / AWB 04/55

Appellant heeft bij brief aan verweerder van 15 januari 2004, bij de gemeente Culemborg ingekomen op 19 januari 2004, bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 11 december 2003. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd appellant een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een speelautomatenhal. Verweerder heeft in artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aanleiding gezien om de brief op 20 januari 2004 door te zenden naar het College, waar deze op 22 januari 2004 is binnengekomen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 04/55 11 augustus 2004

29020 Wet op de kansspelen

Vergunning speelautomatenhal

Uitspraak in de zaak van:

A, h.o.d.n. CM Intergames, te Nijmegen, appellant,

gemachtigde: mr. A.A.J.L. van Elk de Freese, advocaat te Cuijk,

tegen

de burgemeester van Culemborg, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Rotterdam,

waaraan voorts als partij deelneemt:

Amutron B.V., te Waalwijk,

gemachtigde: mr. J.L. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief aan verweerder van 15 januari 2004, bij de gemeente Culemborg ingekomen op 19 januari 2004, bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 11 december 2003. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd appellant een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een speelautomatenhal. Verweerder heeft in artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aanleiding gezien om de brief op 20 januari 2004 door te zenden naar het College, waar deze op 22 januari 2004 is binnengekomen.

Bij brief van 15 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 3 mei 2004 heeft Amutron B.V. aangegeven dat zij als partij aan het geding wenst deel te nemen.

Op 30 juni 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen luidt als volgt:

" Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben (…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

c. in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.

(…) "

De Verordening Speelautomatenhallen die de gemeenteraad van Culemborg heeft vastgesteld, luidt als volgt:

" Artikel 2

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

2. De burgemeester kan voor maximaal 1 speelautomatenhal een vergunning verlenen.

(…)

Artikel 6

1. De vergunning wordt geweigerd, indien:

a. het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

(…)

e. door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

f. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

(…) "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 8 september 2000, nader aangevuld bij brieven van 25 september 2000, 27 december 2000, 1 februari 2001, 15 mei 2001 en 30 mei 2001, heeft appellant verzocht om een vergunning voor een speelautomatenhal aan de Zandstraat 44 in Culemborg.

- Bij besluit van 22 juni 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat zij heeft besloten om aan B van Amutron B.V. een vergunning te verlenen voor een hal aan de Prijssestraat 33.

- Bij brief van 19 juli 2001, bij de gemeente Culemborg ingekomen op 20 juli 2001, nader aangevuld bij brieven van 10 augustus 2001 en 28 september 2001, heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.

- Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en besloten de afwijzing van de aanvraag in te trekken. Verweerder heeft daarbij overwogen dat dit voor de aanvraag van appellant tot gevolg heeft dat deze in portefeuille wordt gehouden totdat op de aanvraag van Amutron B.V. is beslist.

- Vervolgens heeft verweerder op 11 december 2003 het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Verweerder heeft in het bestreden besluit - met als opschrift 'Beslissing op aanvraag speelautomatenhal' - vermeld dat inmiddels is besloten om aan Amutron B.V. een vergunning af te geven voor de exploitatie van een speelautomatenhal aan de Prijssestraat 33 te Culemborg, zodat verweerder nu in staat is om te beslissen op de aanvraag van appellant. Het gaat om de beslissing op bezwaar, zo stelt verweerder, waartegen beroep bij het College kan worden ingesteld. Aangezien het in Culemborg slechts mogelijk is om voor één hal een vergunning af te geven, acht verweerder het niet meer mogelijk om ook nog aan appellant een vergunning af te geven. Verweerder overweegt in het bestreden besluit verder dat op Zandstraat 44 geen planologische bestemming rust die de vestiging van een speelautomatenhal mogelijk maakt. Een daartoe strekkende aanpassing c.q. vrijstelling van het bestemmingsplan ligt volgens verweerder niet voor de hand en is ook niet in procedure; appellant heeft ook geen verzoek daartoe ingediend. De kans dat het bevoegde bestuursorgaan op een dergelijk verzoek positief zou beslissen, acht verweerder bovendien gering, te meer nu de vrijstellingsprocedure voor Prijssestraat 33 is afgerond.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft tegen het bestreden besluit een gemotiveerd bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Ter zitting heeft hij onder meer aangevoerd dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte naar het College heeft doorgezonden ter behandeling als beroepschrift.

5. De beoordeling van het geschil

Het College dient allereerst te beoordelen of het besluit van 11 december 2003 een primair besluit is, zoals appellant stelt, dan wel een beslissing op bezwaar, zoals verweerder meent. In het geval dat het bestreden besluit moet worden aangemerkt als primair besluit, stond daartegen op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb de mogelijkheid van bezwaar open en heeft verweerder ten onrechte gemeend toepassing aan artikel 6:15 Awb te moeten geven.

Het College stelt vast dat verweerder, naar aanleiding van appellants bezwaarschrift van 19 juli 2001, de oorspronkelijke afwijzing van de aanvraag heeft ingetrokken bij besluit van 3 oktober 2002, met de vermelding dat voorlopig niet opnieuw op de aanvraag zou worden beslist. Aldus lag geen bezwaar van appellant meer voor waarop verweerder nog moest beslissen. Ruim een jaar later, bij besluit van 11 december 2003, heeft verweerder opnieuw een beslissing op de aanvraag genomen. Het College stelt vast dat verweerder hiermee een nieuw primair besluit heeft genomen, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De enkele vermelding door verweerder in het besluit dat het een beslissing op bezwaar is, kan het karakter van dit primaire besluit niet wijzigen.

Gezien het voorgaande moet de brief van 15 januari 2004 worden aangemerkt als bezwaarschrift. Het College dient zich onbevoegd te verklaren hierop te beslissen. Het bezwaarschrift zal met toepassing van artikel 6:15 Awb worden doorgezonden naar verweerder.

Vanwege de onterechte doorzending van het bezwaarschrift door verweerder acht het College termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Voorts zal het College op dezelfde grond bepalen dat aan appellant het door hem betaalde griffierecht moet worden vergoed.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen;

- bepaalt dat de griffier het procesdossier zal doorzenden aan verweerder ter afhandeling als bezwaarschrift;

- veroordeelt verweerder in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken,

vastgesteld op € 644,-- (zegge zeshonderdvierenveertig euro), te vergoeden door de gemeente Culemborg;

- bepaalt dat de gemeente Culemborg het door appellant betaalde griffierecht van € 116,-- (zegge honderdzestien euro) aan

hem moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.B.L. van der Weele