ECLI:NL:CBB:2004:AQ6879
public
2015-11-11T02:07:17
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ6879
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-11
AWB 02/1903
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ6879
public
2013-04-04T21:18:53
2004-08-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ6879 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 11-08-2004 / AWB 02/1903

Appellante heeft bij brief aan de rechtbank Arnhem van 12 november 2002, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 oktober 2002. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag om een vergunning voor de exploitatie van een speelautomatenhal aan de Havendijk 22 te Culemborg. Met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank Arnhem het beroepschrift op 29 november 2002 doorgezonden naar het College, waar het op 2 december 2002 is binnengekomen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 02/1903 11 augustus 2004

29020 Wet op de kansspelen

Vergunning speelautomatenhal

Uitspraak in de zaak van:

Lanaut Automaten B.V., te Kerkdriel, appellante,

gemachtigde: mr. drs. A.H.M. Smits, advocaat te Rosmalen,

tegen

de burgemeester van Culemborg, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Rotterdam,

waaraan voorts als partij deelneemt:

Amutron B.V., te Waalwijk,

gemachtigde: mr. J.L. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief aan de rechtbank Arnhem van 12 november 2002, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 oktober 2002. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag om een vergunning voor de exploitatie van een speelautomatenhal aan de Havendijk 22 te Culemborg. Met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank Arnhem het beroepschrift op 29 november 2002 doorgezonden naar het College, waar het op 2 december 2002 is binnengekomen.

Bij brief van 8 januari 2003 heeft appellante de gronden van het beroep toegezonden.

Op 30 juni 2003 heeft het College van verweerder een nader aan appellante gericht besluit van 13 juni 2003 ontvangen.

Bij griffiersbrief van 22 augustus 2003 is aan partijen meegedeeld dat appellantes beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 13 juni 2003.

Bij brief van 10 september 2003 heeft appellante het beroep ingetrokken, voorzover gericht tegen de in het besluit van 3 oktober 2002 neergelegde weigering van verweerder om op de aanvraag te beslissen; appellante heeft vermeld voor het overige het beroepschrift te handhaven.

Bij brief van 12 september 2003 heeft Amutron B.V. aangegeven dat zij als partij aan het geding wenst deel te nemen.

Bij brief van 9 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 16 februari 2004 heeft Amutron B.V. haar zienswijze ingediend.

Bij brief van 21 mei 2004 heeft appellante stukken ingediend.

Op 30 juni 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht.

3. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen luidt als volgt:

" Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben (…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

c. in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.

(…) "

De Verordening Speelautomatenhallen die de gemeenteraad van Culemborg heeft vastgesteld, luidt als volgt:

" Artikel 2

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

2. De burgemeester kan voor maximaal 1 speelautomatenhal een vergunning verlenen.

(…)

Artikel 6

1. De vergunning wordt geweigerd, indien:

a. het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

(…)

e. door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

f. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

(…) "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

? Op 22 juni 2001 heeft verweerder beslist op diverse aanvragen om een vergunning voor de exploitatie van een speelautomatenhal in Culemborg. In het aan appellante gerichte besluit heeft verweerder overwogen dat zij heeft besloten om aan A van Amutron B.V. een vergunning te verlenen voor een hal aan de Prijssestraat 33 en om de andere aanvragen, waaronder de aanvraag van appellante voor Zandstraat 16 en Markt 31, af te wijzen. Op appellantes aanvraag van 8 juni 2001 voor Havendijk 22 is niet beslist.

? Bij brief van 23 juli 2001, bij de gemeente Culemborg ingekomen op 24 juli 2001, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag voor Havendijk 22.

? Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft verweerder op dit bezwaar beslist.

? Bij uitspraak van 21 maart 2003, no. AWB 03/140 en AWB 03/155, heeft de voorzieningenrechter van het College de verzoeken van appellante om een voorlopige voorziening toegewezen in dier voege dat verweerder is opgedragen binnen acht weken na de datum van verzending van de uitspraak te beslissen op de aanvragen van appellante.

? Ter voldoening aan deze uitspraak heeft verweerder op 13 juni 2003 een nader besluit genomen, onder meer ten aanzien van Havendijk 22.

? Bij brief van 24 juli 2003 heeft appellante tegen dit nadere besluit bezwaar gemaakt.

? Bij faxbericht van 28 augustus 2003 heeft verweerder het bezwaarschrift als beroepschrift aan het College doorgezonden. Hierbij heeft verweerder ten overvloede overwogen dat het besluit van 13 juni 2003 ingevolge de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2003 ter vervanging diene van het besluit op bezwaar van 3 oktober 2002 en dat het besluit van 13 juni 2003 dan ook geen primair besluit maar een besluit op bezwaar betreft.

3. De bestreden besluiten

In het besluit van 3 oktober 2002 heeft verweerder appellantes bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag alsnog meegenomen bij de gezamenlijke beoordeling van de aanvragen voor een speelautomatenhal. Verweerder heeft in het bestreden besluit een overzicht opgenomen waaruit blijkt hoe de aanvraag is getoetst aan de door verweerder gehanteerde criteria. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat de aanvraag van appellante in portefeuille wordt gehouden totdat op de aanvraag van Amutron B.V. is beslist.

In het nadere besluit van 3 juni 2003, met als opschrift 'Afwijzing verzoek speelautomatenhalvergunning; besluit op bezwaar', heeft verweerder, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:

" Reeds op grond van de in de Verordening Speelautomatenhallen in artikel 6, lid 1 onder f, opgenomen imperatieve weigeringsgrond, kom ik tot de conclusie dat ik uw aanvraag moet afwijzen. De volgende overwegingen mogen dit verduidelijken.

Op geen van de door uw cliënte voor exploitatie beoogde panden rust een planologische bestemming die de vestiging van een speelautomatenhal mogelijk maakt. Volledigheidshalve voeg ik hieraan toe dat een daartoe strekkende aanpassing c.q. vrijstelling van het desbetreffende bestemmingsplan niet voor de hand ligt, noch in procedure is. Ik stel overigens - ten overvloede - vast dat u hiertoe geen verzoek hebt ingediend. De kans dat het bevoegde bestuursorgaan op een dergelijk verzoek positief zou beslissen lijkt mij bovendien gering. Ook de door burgemeester en wethouders geëntameerde vrijstellingsprocedure met betrekking tot het pand Prijssestraat 33 maakt zulks - gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 2, van de Verordening - onwaarschijnlijk.

Nu reeds vanwege planologische strijdigheid uw verzoek voor afwijzing in aanmerking komt, onthoud ik mij van een nadere - waaronder beleidsinhoudelijke - toetsing van uw vergunningaanvraag en besluit ik de gevraagde vergunning te weigeren. "

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft in beroep aangevoerd dat een juiste toepassing van de beleidscriteria die de burgemeester heeft gehanteerd bij de gezamenlijke beoordeling van de aanvragen, ertoe zou moeten leiden dat de aanvraag van appellante beter voldoet aan die criteria dan de aanvraag van Amutron B.V. Zij meent dat verweerder om die reden de aanvraag van appellante met voorrang boven de aanvraag van Amutron B.V. dient af te handelen. De in het besluit van 13 juni 2003 door verweerder toegepaste weigeringsgrond kan ook aan Amutron B.V. worden tegengeworpen.

5. De beoordeling van het geschil

Het College is allereerst van oordeel dat het besluit van 13 juni 2003 dient te worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 Awb, waarbij het besluit op bezwaar van 3 oktober 2002 is gewijzigd. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Awb wordt appellantes beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.

Verweerder heeft in dit nieuwe besluit terecht geoordeeld dat appellantes aanvraag om een vergunning voor de exploitatie van een speelautomatenhal aan de Havendijk 22 reeds op grond van de imperatieve weigeringsgrond van artikel 6, eerste lid, onder f, van de Verordening Speelautomatenhallen niet voor inwilliging in aanmerking komt. Appellantes stelling dat deze weigeringsgrond destijds ook Amutron B.V. had kunnen worden tegengeworpen, is op zichzelf juist. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan echter niet slagen, omdat Amutron B.V., anders dan appellante, er niet bij verweerder op heeft aangedrongen dat een beslissing op haar aanvraag werd genomen nog voordat op het verzoek om vrijstelling was beslist. Toen verweerder op 11 december 2003 op de aanvraag van Amutron B.V. besliste, was de vrijstelling verleend en deed de betreffende weigeringsgrond zich niet meer voor. Appellantes beroep tegen het besluit van 13 juni 2003 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Nu verweerder op 13 juni 2003 alsnog op de aanvraag van appellante heeft beslist en appellante bovendien bij brief van 10 september 2003 haar beroep tegen het besluit van 3 oktober 2002 heeft ingetrokken voorzover dit gericht was tegen de weigering om op de aanvraag te beslissen c.q. het in portefeuille houden van appellantes aanvraag, heeft appellante geen rechtens te honoreren belang meer bij een beoordeling van het besluit van 3 oktober 2002. Appellantes grieven tegen verweerders beleidsinhoudelijke voorkeur voor de locatie van Amutron B.V. en tegen de verlening van de vergunning aan Amutron B.V. dienen aan de orde te worden gesteld in de lopende bezwaarprocedure van appellante tegen de vergunningverlening aan Amutron B.V. Het beroep gericht tegen het besluit van 3 oktober 2002 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2003 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2002 niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.B.L. van der Weele