ECLI:NL:CBB:2004:AQ7352
public
2015-11-12T08:12:00
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ7352
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-07-29
AWB 04/107
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ7352
public
2013-04-04T21:19:51
2004-08-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ7352 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 29-07-2004 / AWB 04/107

Op 3 februari 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 23 december 2003 van verweerder. Bij dat besluit is onder meer ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 februari 2003, waarbij verweerder heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 14a van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(tweede enkelvoudige kamer)

Nr. Awb 04/107 29 juli 2004

16500 Wet herstructurering varkenshouderij

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. De procedure

Op 3 februari 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 23 december 2003 van verweerder. Bij dat besluit is onder meer ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 februari 2003, waarbij verweerder heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 14a van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv).

Bij brief van 1 maart 2004 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend.

Op 29 april 2004 heeft verweerder zijn besluit van 23 december 2003 ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 februari 2003 wederom ongegrond is verklaard.

Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid schriftelijk te reageren op het besluit van 29 april 2004 van verweerder.

Op 12 juli 2004 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.

Vervolgens is partijen medegedeeld dat het College het onderzoek met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gesloten.

2. De beoordeling van het beroep

2.1 Het beroep van appellante tegen het besluit van 23 december 2003 wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 29 april 2004.

Gesteld noch gebleken is dat appellante nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het door verweerder ingetrokken besluit van 23 december 2003. Het College neemt hierbij in aanmerking dat verweerder bij brief van 29 april 2004 heeft aangekondigd dat appellante binnen enkele weken antwoord zal krijgen op haar brief van 10 augustus 2000, waarin zij heeft gevraagd om vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 16 of 18 Bhv. Dit door verweerder toegezegde antwoord is een beslissing waartegen appellante bezwaar kan maken bij verweerder, eventueel gevolgd door beroep bij het College tegen de beslissing op bezwaar. De intrekking van het besluit van 23 december 2003 heeft dus niet tot gevolg dat appellante niet meer kan opkomen tegen het daarin vervatte standpunt dat zij niet in aanmerking komt voor vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 16 of 18 Bhv, aangenomen dat verweerder dit standpunt handhaaft in zijn aangekondigde reactie op de brief van 10 augustus 2000 van appellante.

Gelet hierop zal het College het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaren, voorzover het is gericht tegen het besluit van 23 december 2003.

2.2 Het Bhv is gebaseerd op artikel 25 van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv). Ingevolge dat artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur, voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht of fokzeugenrecht overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 Whv leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels worden gesteld omtrent een van hoofdstuk II en artikel 24 Whv afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten.

2.3 De voorwaarden voor vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 3 of 14a Bhv zijn neergelegd in artikel 9 Bhv. Het eerste lid van deze bepaling luidt als volgt.

"Het (…) varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot, indien met betrekking tot het desbetreffende bedrijf na 1992 en vóór 10 juli 1997 ten behoeve van een vergroting van het aantal te houden varkens:

a. door het bevoegd gezag een milieuvergunning is verleend,

b. een aanvraag is ingediend om een milieuvergunning, die naar aanleiding van de aanvraag uiterlijk op 1 januari 2001 is verleend, dan wel

c. bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer dan wel overeenkomstig artikel 4 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of artikel 3 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer een of meer meldingen zijn gedaan.

(…)."

Verweerder stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot het bedrijf van appellante niet na 1992 en vóór 10 juli 1997 een milieuvergunning is verleend of aangevraagd en evenmin een in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, Bhv bedoelde melding is gedaan. Appellante heeft dit niet betwist. Gelet hierop heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat appellante geen aanspraak kan maken op vergroting van het varkensrecht op basis van categorie 14a Bhv.

2.4 Voorzover appellante aan het slot van haar aanvullend beroepschrift van 1 maart 2004 heeft willen betogen dat het voor haar bedrijf berekende varkensrecht gezien haar individuele situatie zou moeten worden vergroot, kan dit betoog niet tot het door haar gewenste resultaat leiden. Zoals ook blijkt uit de tekst van artikel 25 Whv, waarin sprake is van groepen van gevallen, heeft de wetgever uitdrukkelijk geen voorziening heeft willen treffen voor individuele gevallen waarin berekening van het varkensrecht volgens de rekenregels van het Whv tot een onbillijke uitkomst zou leiden. Het is de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van algemeen verbindende voorschriften als de Whv en artikel 9 Bhv te beoordelen. Bovendien kan tegen dergelijke voorschriften als zodanig ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, Awb geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld.

2.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard, voorzover het is gericht tegen het besluit van 29 april 2004.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

2.6 Toepassing gegeven hebbend aan artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b en c, Awb omdat het beroep van appellante deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond is, beslist het College als volgt.

3. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voorzover het is gericht tegen het besluit van 23 december 2003;

- verklaart het beroep ongegrond, voorzover het is gericht tegen het besluit van 29 april 2004.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004.

w.g. M.A. van der Ham w.g. B. van Velzen