ECLI:NL:CBB:2004:AQ7353
public
2015-11-10T19:15:56
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AQ7353
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-05
AWB 03/608
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AQ7353
public
2013-04-04T21:19:52
2004-08-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AQ7353 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 05-08-2004 / AWB 03/608

Bij besluit van 19 september 2001 heeft verweerder besloten dat appellante niet in aanmerking komt voor hardheidsgeval 1, geregeld in artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder a, van de Meststoffenwet (hierna: Mw), op de grond dat de op 13 februari 1998 ten behoeve van de inrichting van appellante verleende milieuvergunning geen betrekking heeft op een vergroting van het aantal kippen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer

AWB 03/608 5 augustus 2004

16080 Meststoffenwet

Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellante,

gemachtigde: mr. D. Kik, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO)

te Goes,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. Het procesverloop

Bij besluit van 19 september 2001 heeft verweerder besloten dat appellante niet in aanmerking komt voor hardheidsgeval 1, geregeld in artikel 58k, eerste lid, aanhef en onder a, van de Meststoffenwet (hierna: Mw), op de grond dat de op 13 februari 1998 ten behoeve van de inrichting van appellante verleende milieuvergunning geen betrekking heeft op een vergroting van het aantal kippen.

Bij besluit van 22 april 2003 heeft verweerder het hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 mei 2003, bij het College binnengekomen op 2 juni 2003, beroep ingesteld.

Bij brief gedagtekend 3 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij faxbrief van 16 juli 2004 heeft verweerder het College verzocht in deze zaak het onderzoek ter zitting achterwege te laten en voorts meegedeeld dat indien dit verzoek niet kan worden ingewilligd, verweerder zich niet ter zitting zal laten vertegenwoordigen.

Op 19 juli 2004 heeft appellante telefonisch bericht niet in te kunnen stemmen met het achterwege laten van een onderzoek ter zitting en voorts een faxbrief met als bijlage een historisch diertellingoverzicht aan het College gezonden.

Op 29 juli 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante haar gemachtigde en B zijn verschenen.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 Artikel 58k Mw - "hardheidsgeval 1" - luidt voor zover hier van belang als volgt:

"1. De omvang van het pluimveerecht van een daartoe aangemeld bedrijf wordt, in afwijking van de artikelen 58h, 58i en 58j, bepaald overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels indien:

a. in de periode van 1 januari 1994 tot en met 5 november 1998 ten behoeve van een vergroting van het aantal op het bedrijf te houden kippen of kalkoenen met ten minste 10% ten opzichte van het aantal dat zou kunnen worden gehouden indien het pluimveerecht zou worden bepaald overeenkomstig artikel 58h dan wel in voorkomend geval artikel 58i,

- door het bevoegd gezag een milieuvergunning is verleend,

(…)

en uiterlijk op 1 januari 2004 extra huisvesting is gebouwd om alle kippen of kalkoenen die ingevolge het op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c geldende pluimveerecht kunnen worden gehouden, te kunnen huisvesten overeenkomstig de voor het bedrijf geldende milieuvergunning (…)"

In het derde lid van artikel 58k Mw is bepaald dat bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, waarbij de toepasselijkheid van dit artikel kan worden beperkt en aan voorwaarden kan worden verbonden. Deze algemene maatregel van bestuur is het eveneens op 1 januari 2001 inwerkinggetreden Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsbesluit). Artikel 4 Uitvoeringsbesluit luidt voorzover hier van belang als volgt:

"1. De omvang van het pluimveerecht van een bedrijf ten aanzien waarvan is voldaan aan de voorwaarden, gesteld in artikel 58k, eerste lid, onderdeel a, van de wet en gesteld in deze paragraaf, komt overeen met de overeenkomstig hoofdstuk V, titel 2, paragraaf 3, met uitzondering van de artikelen 58k en 58m, van de wet bepaalde hoeveelheid, vermeerderd met de door de belanghebbende bij de melding aangegeven hoeveelheid fosfaat.

2. De door de belanghebbende aangegeven hoeveelheid fosfaat komt ten hoogste overeen met:

a. het op 5 november 1998 voor het bedrijf geldende mestproductierecht, verminderd met de overeenkomstig hoofdstuk V, titel 2, paragraaf 3, met uitzondering van de artikelen 58k en 58m, van de wet bepaalde hoeveelheid fosfaat, of, indien de aldus bepaalde hoeveelheid minder is,

b. de hoeveelheid meststoffen afkomstig van het aantal kippen en kalkoenen waarmee het aantal op het bedrijf te houden kippen of kalkoenen kan worden vergroot ingevolge:

- de milieuvergunning, bedoeld in artikel 58k, eerste lid, onderdeel a, eerste gedachtestreepje van de wet (…)

(…)

ten opzichte van:

1e . het aantal dat kon worden gehouden op grond van de Wet milieubeheer voor de verlening van deze milieuvergunning (…) of, indien het aldus bepaalde aantal hoger is,

2e . het aantal dat zou kunnen worden gehouden indien het pluimveerecht zou worden bepaald overeenkomstig hoofdstuk V, titel 2, paragraaf 3, met uitzondering van de artikelen 58k en 58m, van de wet."

2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat appellante weliswaar voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het in artikel 58k Mw geregelde hardheidsgeval 1, maar dat dit gelet op artikel 4 Uitvoeringsbesluit niet kan leiden tot toekenning van extra pluimveerechten.

2.3 Appellante erkent dat toepassing van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Uitvoeringsbesluit in haar geval niet kan leiden tot toekenning van extra pluimveerechten.

Dit volgt ook uit de jurisprudentie terzake van het College, bijvoorbeeld de uitspraken van 10 oktober 2002 (02/286, www.rechtspraak.nl, LJN AF0460), 6 maart 2003 (02/1210; LJN AF6807) en 11 november 2003 (02/391 en 02/496; LJN AO0999). Zij stelt zich echter op het standpunt dat artikel 4 Uitvoeringsbesluit indruist tegen de strekking van artikel 58k Mw, waar het Uitvoeringsbesluit nu juist op gebaseerd is. Bovendien wordt door toepassing van dit artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Uitvoeringsbesluit de jurisprudentie van het College (o.m. de uitspraak van 10 oktober 2002 in de zaak AWB 02/286), inhoudende dat bij de beoordeling of sprake is van uitbreiding van het aantal dieren niet de juridische maar de feitelijke situatie bepalend is, doorkruist.

2.4 Het College overweegt dat in artikel 58k, derde lid, Mw aan de besluitgever een ruim geformuleerde bevoegdheid is verleend tot het stellen van nadere regels; deze regels kunnen de toepasselijkheid van artikel 58k Mw beperken en aan voorwaarden verbinden. In het licht hiervan kan niet worden geconcludeerd dat artikel 4 Uitvoeringsbesluit niet verenigbaar zou zijn met artikel 58k Mw.

Reeds gelet op de datum van de inwerkingtreding van artikel 4 Uitvoeringsbesluit - 1 januari 2001 - kan evenmin, daargelaten waartoe zulks gelet op artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou kunnen of moeten leiden, worden geconcludeerd dat aan dat artikel het oogmerk ten grondslag ligt de - latere - jurisprudentie van het College te doorkruisen.

2.5 Verweerder heeft bij het bestreden besluit gelet op het vorenstaande terecht toepassing gegeven aan artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Uitvoeringsbesluit en nu dit niet tot enig extra pluimveerecht voor appellante kan leiden, het bezwaar van appellante terecht ongegrond verklaard. Al hetgeen appellante verder nog heeft aangevoerd stuit op het vorenstaande af. Het beroep is derhalve ongegrond.

2.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

3. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2004.

w.g. M.A. van der Ham w.g. B. van Velzen