ECLI:NL:CBB:2004:AR1499
public
2015-11-11T08:22:27
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR1499
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-07
AWB 04/303
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 1:3
Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij 2 en categ. 4
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR1499
public
2013-04-04T21:23:31
2004-09-13
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR1499 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-09-2004 / AWB 04/303

Op 13 april 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 3 maart 2004 van verweerder. Bij dat besluit is niet-ontvankelijk verklaard het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 14 april 2000, strekkende tot inwilliging van het verzoek van appellante om vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 4 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nr. AWB 04/303 7 september 2004

16500 Wet herstructurering varkenshouderij

Uitspraak in de zaak van:

A B.V., te X, appellante,

gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. De procedure

Op 13 april 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 3 maart 2004 van verweerder. Bij dat besluit is niet-ontvankelijk verklaard het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 14 april 2000, strekkende tot inwilliging van het verzoek van appellante om vergroting van het varkensrecht met toepassing van categorie 4 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv).

Bij brief van 13 mei 2004 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend.

Bij brief van 16 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 13 augustus 2004 heeft verweerder het College toestemming verleend, met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Bij brief van 16 augustus 2004 heeft ook appellante deze toestemming verleend. Vervolgens heeft het College het onderzoek gesloten.

2. De beoordeling van het beroep

2.1 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is, omdat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Appellante is het er niet mee eens dat bij de berekening van het varkensrecht een korting van elf procent is toegepast. Het Bhv schrijft toepassing van een dergelijke korting echter dwingend voor in geval van acceptatie van een melding voor categorie 4 Bhv als hier aan de orde. Volgens verweerder vloeit deze korting rechtstreeks voort uit het Bhv, zonder dat daaraan enige besluitvorming door verweerder ten grondslag ligt.

2.2 Het College kan verweerder in dit betoog niet volgen. Een beslissing van verweerder op een melding als bedoeld in artikel 2 Bhv is volgens vaste jurisprudentie van het College een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Verweerders beslissing van 14 april 2000 behelst een (positieve) reactie op het verzoek van appellante om toepassing van categorie 4 Bhv en is derhalve, overeenkomstig gezien bedoelde jurisprudentie, een appellabel besluit. Aan het besluitkarakter van verweerders reactie op de melding van appellante doet niet af dat het bezwaar van appellante niet is gericht tegen de acceptatie van de melding als zodanig, maar tegen de wijze waarop verweerder, uitgaande van deze acceptatie, het varkensrecht heeft berekend. De berekening van het varkensrecht van appellante is vervat in en onlosmakelijk verbonden met de op rechtsgevolg gerichte reactie van 14 april 2000 van verweerder op de melding van appellante. Het feit dat verweerder bij de berekening van het varkensrecht gebonden is aan de dwingend geformuleerde rekenregels in het Bhv en niet de vrijheid heeft daarvan af te wijken, laat onverlet dat verweerders brief van 14 april 2000 een besluit is. Het College verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 19 juni 2001 (00/581; www.rechtspraak.nl, LJN AB2221).

2.3 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat verweerder het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College zal derhalve het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.

Het College zal bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht van € 273,-- aan haar wordt vergoed en zal verweerder voorts veroordelen in de proceskosten van appellante. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift, zaak van gemiddeld gewicht). Het College zal de Staat der Nederlanden aanwijzen als de rechtspersoon die deze bedragen aan appellante moet vergoeden.

3. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op, met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante;

- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht van € 273,-- (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) aan haar wordt

vergoed;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van appellante, vastgesteld op € 322,-- (zegge:

driehonderdtweeëntwintig euro);

- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die genoemde bedragen aan appellante moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. M.A. van der Ham en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.

w.g. B. Verwayen w.g. B. van Velzen