ECLI:NL:CBB:2004:AR1629
public
2015-11-11T04:04:12
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR1629
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-20
AWB 03/798
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR1629
public
2013-04-04T21:23:37
2004-09-13
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR1629 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 20-08-2004 / AWB 03/798

Op 21 juli 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 11 juni 2003 verzonden besluit van verweerder.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 7 december 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 03/798 20 augustus 2004

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.M. Vogt, werkzaam bij verweerders agentschap Laser.

1. De procedure

Op 21 juli 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 11 juni 2003 verzonden besluit van verweerder.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 7 december 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Op 3 oktober 2003 is een verweerschrift ingekomen.

Op 14 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. Ter zitting heeft het College de behandeling van het onderhavige beroep aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een aantal door het College opgeworpen vragen te beantwoorden.

Bij brief van 8 maart 2004 heeft verweerder het College de antwoorden op bedoelde vragen doen toekomen.

Bij brief van 18 maart 2004 heeft appellant, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, het College zijn zienswijze doen toekomen op verweerders brief van 8 maart 2004.

Bij brieven van 27 juni 2004 en 8 juli 2004 hebben respectievelijk appellant en verweerder het College toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Regeling was ten tijde en voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

" Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

m. perceel: aaneengesloten oppervlakte die daadwerkelijk wordt benut voor de teelt van een akkerbouwgewas dan wel voor het uit productie nemen als

bedoeld in de onderhavige regeling, welke is gelegen in één productieregio;

n. akkerbouwgewassen: gewassen die worden genoemd in bijlage I van de raadsverordening;

(…)

Artikel 6

1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.

2. Een aanvraag oppervlakten heeft betrekking op alle percelen die behoren tot het bedrijf van de producent.

Artikel 9

1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.

(…)

4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.

(…)

Artikel 16

1. Een producent neemt per productieregio een zodanige oppervlakte akkerland, die bestaat uit percelen van tenminste 20 meter breed met elk een oppervlakte van tenminste 0,3 hectare, uit productie dat de desbetreffende oppervlakte ten minste 10% uitmaakt van de oppervlakte die wordt gevormd door de som van:

a. de totale oppervlakte van de percelen in de desbetreffende productieregio ingezaaid met akkerbouwgewassen waarvoor de producent subsidie aanvraagt, en

b. de totale door de producent voor de desbetreffende productieregio op grond van deze regeling uit productie genomen oppervlakte aan percelen.

(….)

Artikel 17

De oppervlakte, bedoeld in artikel 16, wordt gedurende een aaneengesloten periode, die loopt van uiterlijk 15 januari tot tenminste 31 augustus daaropvolgend, niet gebruikt voor een vorm van landbouwproductie en evenmin voor andere landbouwdoeleinden of andere winstgevende bestemmingen die met akkerbouw onverenigbaar zijn."

Bij de Meststoffenwet is voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

“Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

p. landbouwgrond: grond waarop enige vorm van akkerbouw, veehouderij - daaronder begrepen intensieve veehouderij - tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen - en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet, wordt uitgeoefend;

(…)

r. grasland: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld;

s. bouwland: landbouwgrond, niet zijnde grasland en niet zijnde braakland;

t. braakland: landbouwgrond waarop in het betreffende kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden aaneengesloten geen gewas wordt geteeld, dan wel waarop gedurende zodanige periode een gewas wordt geteeld ten behoeve van groenbemesting;

(….)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 14 mei 2002 heeft verweerder van appellant een formulier 'Gecombineerde opgave 2002' ontvangen. Appellant heeft, na doorvoering van een aantal correcties in verband met door verweerder geconstateerde onvolkomenheden in de aanvraag, hierbij een aantal percelen met akkerbouwgewassen, met een totale oppervlakte van 76.10 ha, opgegeven voor akkerbouwsteun. Voorts heeft appellant hierbij een vijftal braakpercelen, met een totale oppervlakte van 6.55 ha, voor akkerbouwsteun opgegeven, als ook een perceel onder nummer 12, met een oppervlakte van 2 ha, met gewascode 869 (zwarte braak, minder dan zes maanden) en bijdragecode 999 (geen bijdrage). Met betrekking tot laatstgenoemd perceel heeft appellant desgevraagd opgegeven dat dit perceel met ingang van 29 augustus 2001 braak is gelegd.

- Bij besluit van 7 december 2002 heeft verweerder de aan appellant op grond van zijn aanvraag toe te kennen akkerbouwsubsidie vastgesteld op € 29.214,32. Hierbij is verweerder uitgegaan van een geconstateerde oppervlakte braak van 6.55 ha, zijnde 77.46% van de oppervlakte braak die minimaal vereist is voor de verkrijging van de gevraagde akkerbouwsteun voor 76.10 ha grond beteeld met akkerbouwgewassen.

- Tegen dit besluit heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.

- Op 10 maart 2003 heeft appellant zijn bezwaar mondeling toegelicht.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

" Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven.

Artikel 9, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de aanvraag oppervlakten na sluiting van de aanvraagperiode kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld. Echter, ingeval van een door LASER erkende kennelijke fout kan de aanvraag ook na deze datum worden verbeterd.

Er is sprake van een kennelijke fout in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.

Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke fout. Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig noch inconsequent ingevuld.

Het staat de producent vrij om voor een perceel - waar mogelijk - al dan niet een subsidie aan te vragen. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde.

Dit betekent dat het perceel met volgnummer 12 niet voor een akkerbouwsubsidie in aanmerking komt.

Wat betreft de braakverlichting merk ik het volgende op:

U heeft het perceel met volgnummer 12 opgegeven voor zwarte braak, minder dan 6 maanden. Ingevolge artikel 17 van de Regeling heeft u hiermee niet voldaan aan de voorwaarde dat een braakperceel gedurende een aaneengesloten periode, die loopt van uiterlijk 15 januari 2002 tot 31 augustus 2002 niet wordt gebruikt voor een vorm van landbouwproductie. Ik ben derhalve van mening dat de teammanager dit perceel terecht heeft meegenomen als uit de productie genomen oppervlakte voor de berekening van de braakverplichting, zoals bedoeld in artikel 16 van de Regeling. Ik neem hierbij in aanmerking dat LASER niet feitelijk vastgesteld heeft dat u voor dit perceel heeft voldaan aan de braakverplichting."

Bij brief van 8 maart 2004 heeft verweerder nog het volgende aangevoerd.

“ Bij de behandeling ter zitting op 14 januari jl. heeft uw College inzake het onderhavige beroep verweerder de gelegenheid gegeven om een aantal door uw College geformuleerde vragen te beantwoorden.

Vragen:

Ingeval van opgaaf van een perceel onder de gewascode "braak minder dan zes maanden", gaat verweerder er dan vanuit dat er binnen dat seizoen nog iets anders met dat perceel gebeurt, nu een dergelijk gebruik in ieder geval in theorie maar uit één dag kan bestaan?

Als verweerder hierop een bevestigend antwoord geeft, had de producent dan niet gelijk dat tweede gebruik op de aanvraag dienen te vermelden en volgt daaruit niet meteen dat nu dit niet is gebeurd de aanvraag onvolledig was of een kennelijke fout bevatte?

Antwoord:

Aanvrager heeft blijk gegeven van een juist begrip van de beschikbare codes voor braakpercelen aangezien die door hem op een onderscheiden en juiste manier zijn gebruikt. De gewascode "braak minder dan zes maanden" is bedoeld voor situaties waarbij producenten een perceel om voor hen moverende redenen korter dan zes maanden braak leggen. Dit kan zijn omdat het vervolggebruik nog niet bekend is of omdat het perceel nodig is voor mestplaatsingsruimte in het kader van de Meststoffenwet (voor de mestplaatsingsruimte is het bijvoorbeeld gunstiger om voor braak korter dan 6 maanden te kiezen omdat de grond dan in de categorie bouwland blijft en er meer ruimte voor de mestplaatsing is). Een andere reden om van deze combinatie van gewas- en bijdragecode gebruik te maken, kan gelegen zijn in het feit dat het perceel tijdelijk braak ligt omdat er bijvoorbeeld cultuurtechnische werkzaamheden plaats moeten vinden. Ook kan het zijn dat het perceel niet aan de voorwaarden voldoet van de akkerbouwregeling om voor subsidie in aanmerking te komen (definitie akkerland, braakgelegd na 15 januari).

Het lag niet op de weg van verweerder om te vragen naar de beweegredenen van de producent nu in de aanvraag zelf geen tegenstrijdigheid zat die wees op een vergissing.”

4. Het standpunt van appellant

In het beroepschrift en ter zitting van het College heeft appellant ter ondersteuning van zijn beroep zakelijk weergegeven het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

Bij het invullen van het formulier ‘Gecombineerde opgave 2002’ heeft hij bij perceel nummer 12 per vergissing een onjuiste gewas- en bijdragecode ingevuld. In plaats van de codes voor zwarte braak minder dan zes maanden zonder akkerbouwbijdrage hadden bij dit perceel de codes voor zwarte braak langer dan zes maanden met akkerbouwbijdrage ingevuld moeten worden. Het betrokken perceel heeft feitelijk ook langer dan zes maanden braak gelegen en dat was in ieder geval zo in de periode van 15 januari 2002 tot 31 augustus 2002 zodat aan de materiële eis van artikel 17 van de Regeling is voldaan.

Het had voor verweerder aanstonds duidelijk kunnen zijn dat hier sprake was van een kennelijke fout, aangezien de onderhavige opgaaf er toe leidt dat hij meer dan 20% van de aangevraagde akkerbouwbijdrage misloopt. Het is volstrekt onaannemelijk dat een verantwoord ondernemer bewust te weinig grond braak legt en zodoende af zou zien van een dergelijk bedrag, dat in zijn geval meer dan € 8.300,- bedraagt.

Bij brief van 18 maart 2004 heeft appellant nog het volgende aangevoerd.

“ Het gebruik van de gewascode "braak minder dan zes maanden" brengt automatisch met zich mee dat er een tweede gebruik van het perceel moet hebben plaatsgevonden.

De argumenten die verweerder in zijn brief (….) aandraagt veranderen hierin niets. Verweerder had bij de beoordeling van mijn aanvraag oppervlakten 2002 moeten constateren dat hierin tegenstrijdigheden zaten. Op het moment dat verweerder overgaat tot het opleggen van een (forse) sanctie, is een nadere bestudering van een aanvraag op zijn plaats. Gezien al mijn voorgaande aanvragen en de combinatie van gegevens in mijn aanvraag van 2002 had verweerder navraag bij mij moeten doen. In dat geval had ik mijn vergissing geconstateerd en de zaak had eenvoudig rechtgezet kunnen worden. Het was (en is) voor verweerder eenvoudig te controleren of ik daadwerkelijk aan alle voorwaarden heb voldaan.”

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Hetgeen partijen verdeeld houdt is of in het geval van appellant sprake is van een kennelijke fout, welke ingevolge artikel 9, vierde lid, van de Regeling na de indiening van de aanvraag op elk moment kan worden aangepast.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een kennelijke fout indien objectief vast kan worden gesteld dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks is eigenlijk uitsluitend het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

5.2 Verweerder heeft zich in het onderhavige geval ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aanvraag geen ongerijmdheden bevat.

Het College overweegt hiertoe allereerst dat namens verweerder ter zitting uitdrukkelijk is verklaard dat een producent bij het invullen van de Gecombineerde opgave verplicht is het gebruik van al zijn percelen gedurende het gehele jaar te verantwoorden. Nu de door appellant met betrekking tot perceel 12 opgegeven gewascode naar zijn aard slechts betrekking kan hebben op het gebruik van dat perceel voor een (mogelijk zeer beperkt) deel van het jaar, te weten van één dag tot minder dan zes maanden, brengt zulks met zich mee dat appellant het gebruik van dit perceel in de resterende periode niet heeft verantwoord in de Gecombineerde opgave 2002.

Verweerder heeft betoogd dat hij niet aan (de volledigheid van) de gedane opgaaf met betrekking tot perceel 12 behoefde te twijfelen omdat ten tijde van deze opgaaf het gebruik in de resterende periode mogelijk nog niet bij appellant bekend was. Appellant heeft echter op uitdrukkelijk verzoek van verweerder gespecificeerd dat hij perceel 12 met ingang van 29 augustus 2001 braak heeft gelegd. Daarvan uitgaande was ten tijde van de aanvraag reeds sprake van braak voor langer dan zes maanden, zodat de opgaaf toen al kennelijk onjuist was.

Voorzover verweerder op grond van de door appellant gedane opgaaf heeft aangenomen dat appellant het betrokken perceel heeft willen bestemmen als bouwland in de zin van de Meststoffenwet, biedt dit geen aanknopingspunten waaruit het feitelijk gebruik van dit perceel na uiterlijk 28 februari 2002 kan worden afgeleid en laat dit onverlet dat appellant het feitelijk gebruik had dienen te vermelden bij de Gecombineerde opgave 2002.

Ook verweerders argument dat hij niet aan de (volledigheid van de) opgaaf behoefde te twijfelen omdat perceel 12 wellicht niet aan de voorwaarden voldoet om op grond van de Regeling voor susbsidie in aanmerking te komen, faalt. De verplichting tot het vermelden van de tot het bedrijf behorende percelen is gelet op artikel 6 juncto artikel 1 van de Regeling niet afhankelijk van de vraag of deze percelen voldoen aan de definitie akkerland, doch omvat alle tot het bedrijf behorende gronden waarop een gewas wordt verbouwd of die uit productie worden genomen.

In de omstandigheden van het onderhavig geval heeft verweerder zijn weigering tot wijziging van de door appellant ingediende aanvraag derhalve niet kunnen baseren op zijn in het bestreden besluit neergelegde oordeel dat de aanvraag als zodanig niet onlogisch en/of onvolledig is ingevuld, zodat er geen sprake zou zijn van een kennelijke fout.

5.3 Het College zal gelet op het vorenoverwogene het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant.

Het College overweegt tenslotte dat het door appellant betaalde griffierecht door verweerder dient te worden vergoed, alsmede dat termen aanwezig zijn verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant, zijnde de reiskosten van appellant, welke worden begroot op € 41,26.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2003;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant zal beslissen met inachtneming van hetgeen in deze

uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 116,--(zegge: honderd en

zestien euro) zal vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 41,26 (zegge: éénenveertig euro en 26 cent) en

wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan appellant moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand