ECLI:NL:CBB:2004:AR2139
public
2015-11-12T11:32:56
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR2139
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-01
AWB 03/1268
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR2139
public
2013-04-04T21:24:06
2004-09-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR2139 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 01-09-2004 / AWB 03/1268

Appellant heeft bij brief van 16 oktober 2003, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 september 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 3 december 2002 waarbij appellant op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) tot een bedrag van € 4460,40 akkerbouwsubsidie werd toegekend, ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 03/1268 1 september 2004

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij NLTO Advies te Drachten,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. F.S. Cooke, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 16 oktober 2003, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 september 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 3 december 2002 waarbij appellant op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) tot een bedrag van € 4460,40 akkerbouwsubsidie werd toegekend, ongegrond verklaard.

Bij brief van 29 oktober 2003 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 22 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 7 juli 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt hebben toegelicht. Tevens was appellant zelf aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het wettelijk kader

Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

" Artikel 8

Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"

1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.

2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.

Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.

3. Wanneer de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen met betrekking tot de betrokken percelen landbouwgrond geen toevoegingen of wijzigingen overeenkomstig de leden 1 en 2 worden aangebracht.

Artikel 12

Verbetering van kennelijke fouten

Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 14 mei 2002 bij verweerder een formulier "Gecombineerde opgave 2002 landbouwtelling-gebruik gewaspercelen-aanvraag oppervlakten" ingediend. Op de aanvraag oppervlakten heeft appellant onder meer het perceel met volgnummer 2 met een oppervlakte van 9.51 ha opgegeven. Voor dit perceel heeft appellant als gewascode 256 (suikerbieten) en als bijdragecode 250 ingevuld.

- Bij brief van 3 juli 2002 heeft verweerder appellant gewezen op onvolkomenheden in de aanvraag oppervlakten met betrekking tot de percelen 1 en 13. Aan appellant is de mogelijkheid geboden deze onvolkomenheden te herstellen.

- Op 12 juli 2002 ontvangt verweerder naar aanleiding van de brief van 3 juli 2002 een kopie van de eerder ingediende aanvraag oppervlakten waarop appellant met de hand de bijdragecode 250 voor perceel 2 heeft gewijzigd in 999.

- Bij brief van 22 november 2002 heeft appellant verweerder meegedeeld dat hij zich bij het invullen van zijn aanvraag heeft vergist. In plaats van de bijdragecode 999 en de gewascode 256 had hij bij het perceel 2 de gewascode 234 (zomertarwe) en de bijdragecode 840 (akkerbouwsteun) willen invullen. In het groeiseizoen is het perceel ook daadwerkelijk met zomertarwe beteeld geweest. Appellant heeft verzocht dit correctieverzoek in behandeling te nemen.

- Bij besluit van 3 december 2002 heeft verweerder appellant op zijn aanvraag een akkerbouwsubsidie toegekend van

€ 4460,40. Voor het perceel 2 heeft verweerder geen subsidie toegekend.

- Op 14 januari 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 december 2002.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en de daarop gegeven toelichting

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, als volgt overwogen.

Ingevolge artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan de aanvraag oppervlakten niet meer gewijzigd worden na sluiting van de aanvraagperiode, tenzij er sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 12 van deze Verordening.

Van een kennelijke fout is geen sprake nu de door appellant ingediende gewijzigde aanvraag bij perceel 2 de gewascode 256 (suikerbieten) en de bijdragecode 999 (geen bijdrage) vermeldde. Nu het niet mogelijk is voor suikerbieten akkerbouwsteun aan te vragen had verweerder bij de beoordeling van de aanvraag te maken met een geldige combinatie van gewascode en bijdragecode. Verweerder kon op dat ogenblik op basis van de voorliggende aanvraag op geen enkele grond veronderstellen dat appellant eigenlijk iets anders wenste aan te vragen dan hij met deze codes aangaf.

Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het verzoek van appellant van 22 november 2002 niet voor inwilliging vatbaar is nu op die datum de aanvraagperiode reeds ruimschoots verstreken was waardoor wijziging van de aanvraag niet meer mogelijk is. Voorts heeft de gemachtigde van appellante nog eens onderstreept dat gelet op de geldige combinatie gewascode en bijdragecode die bij de beoordeling voorlag - waardoor er geen sprake was van een kennelijke fout - van het houden van een hoorzitting kon worden afgezien.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft, samengevat, ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende aangevoerd.

In de oorspronkelijke aanvraag heeft appellant bij het perceel 2 de gewascode 256 gecombineerd met de niet bestaande bijdragecode 250 ingevuld. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij deze niet bestaande combinatie zou onderkennen en dat hij appellant ter zake om opheldering zou vragen. Tegen die achtergrond is het merkwaardig dat verweerder in zijn brief van 3 juli 2002 uitsluitend onvolkomenheden in de aanvraag met betrekking tot de percelen 1 en 13 heeft geconstateerd. Abusievelijk is appellant naar aanleiding van deze brief tot wijziging van de bijdragecode achter perceel 2 over gegaan.

Verweerder gaat er ten onrechte aan voorbij dat het verzoek tot wijziging van 22 november 2002 werd gedaan nog vóór er enige beslissing was genomen met betrekking tot de aanvraag.

Daarenboven heeft verweerder na het verstrijken van de uiterste datum waarop de aanvraag kon worden gewijzigd (dat was 9 juni 2002) een door appellant abusievelijk op 12 juli 2002 ingediende wijziging wel geaccepteerd, terwijl verweerder stelt dat het eveneens na deze uiterste datum ingediende verzoek tot wijziging van de aanvraag van 22 november 2002 niet kan worden ingewilligd.

Verder was in de aanvraag oppervlakten zo vaak een wijziging aangebracht in het vakje bijdragecode achter perceel dat uiteindelijk niet meer eenduidig leesbaar was wat appellant hier had ingevuld. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door ter zake geen navraag bij appellant te doen.

Tenslotte wordt gesignaleerd dat er zo veel onduidelijkheden in het voorliggende dossier voorkomen, dat verweerder ten onrechte heeft gemeend van het houden van een hoorzitting te kunnen afzien.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet zou kunnen worden gekomen indien moet worden geoordeeld dat door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de opgave kennelijk fout was. Dit is eigenlijk uitsluitend het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

5.2 Niet in geschil is dat appellant aanvankelijk een aanvraag heeft ingediend waarbij hij achter perceel 2 de gewascode 256 (voederbieten) opgaf in combinatie met een bijdragecode 250. Het College stelt vast dat verweerder, nu het om een niet bestaande bijdragecode gaat, had moeten ontdekken dat aldus de aanvraag voor het perceel 2 een kennelijke ongerijmdheid bevatte.

5.3 Vervolgens stelt het College vast dat appellant, door eigenhandig en op eigen initiatief de bijdragecode voor het perceel 2 te wijzigen in 999, een einde heeft gemaakt aan de ongerijmdheid die de oorspronkelijke aanvraag met betrekking tot perceel 2 bevatte. Vanaf 12 juli 2002 lag er immers bij verweerder een aanvraag met een geldige combinatie van gewascode en bijdragecode (suikerbieten en geen akkerbouwsteun). Bij de aldus gewijzigde aanvraag behoefde verweerder geen twijfel te hebben of appellant niet iets anders wenste dan hij opgaf. Nu voor suikerbieten geen akkerbouwsteun kan worden aangevraagd had verweerder niet alleen met een geldige combinatie van gewas- en bijdragecode te maken, maar zelf met de enig mogelijke combinatie. Bijgevolg heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat er van een kennelijke fout geen sprake was.

5.4 Met betrekking tot de grief van appellant dat verweerder het verzoek van 22 november 2002 om de aanvraag te mogen wijzigen niet heeft ingewilligd omdat dit verzoek werd gedaan na ommekomst van de uiterste datum waarop een wijziging nog mogelijk was (9 juni 2002), terwijl hij een op 12 juli 2002 ontvangen wijziging in de bijdragecode bij perceel 2 wel heeft geaccepteerd, overweegt het College als volgt.

De oorspronkelijke aanvraag bevatte, zoals hiervoor reeds overwogen, een ongerijmdheid, waarmee sprake was van een kennelijke fout die ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te allen tijde kan worden hersteld. Van deze mogelijkheid heeft appellant, door indiening op 12 juli 2002 van een op dit punt op eigen initiatief gewijzigde aanvraag met een gewijzigde bijdragecode voor perceel 2, gebruik gemaakt.

Niet valt in te zien waarom verweerder deze door appellant op eigen initiatief aangebrachte wijziging in zijn aanvraag niet had mogen aanvaarden, omdat deze werd aangedragen na 9 juni 2002. Het betrof hier immers een wijziging, waarvan verweerder slechts kon vaststellen dat hiermee een kennelijke fout uit de wereld werd geholpen: de niet bestaande bijdragecode 250 werd immers gewijzigd in de enige bij het gewas suikerbieten mogelijke bijdragecode 999.

Uit de tekst van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 valt verder op geen enkele wijze af te leiden dat wijziging van een kennelijke fout slechts mogelijk zou zijn, nadat verweerder appellant heeft gewezen op een ongerijmdheid in de aanvraag en appellant heeft uitgenodigd ter zake een reactie te geven. Wel moet het volgens artikel 12 gaan om een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout. In het voorliggende geval had deze erkenning, die niet in enige formele beslissing behoeft te worden vastgelegd, echter niet geweigerd mogen worden.

Deze door appellant opgeworpen grief kan derhalve niet slagen.

5.5 Evenmin kan de grief van appellant slagen dat de herhaaldelijk gewijzigde bijdragecode achter perceel 2 zodanig slecht leesbaar was geworden dat verweerder opheldering had moeten vragen omtrent de door appellant gewenste bijdragecode. Het College stelt in dit verband vast dat uit de kopie van de door verweerder overgelegde aanvraag blijkt dat deze zo is gewijzigd dat daarop niet anders dan de code 999 te lezen is. Het vragen van opheldering uitsluitend omdat een code blijkbaar meerdere malen is gewijzigd kan van verweerder niet worden verlangd als uiteindelijk een duidelijk leesbaar eindresultaat is overgebleven.

5.6 In de omstandigheden van dit geval kon verweerder naar het oordeel van het College redelijkerwijs beslissen dat van een hoorzitting geen resultaten konden worden verwacht die een nieuw licht op de zaak zouden werpen.

5.7 Ook aan de grief van appellant, dat het niet voor de hand ligt dat appellant vrijwillig een aantal hectaren braak zou opgegeven, terwijl de totale oppervlakte subsidiabel steungewas daartoe niet verplicht, gaat het College voorbij. Naar het College reeds vaker heeft geoordeeld ligt het niet op de weg van verweerder om te bezien of een aanvrager van steun op een voor hem voordeliger wijze zijn aanvraag had kunnen invullen. Derhalve bestond geen aanleiding op dit punt bij appellant navraag te doen.

5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5.9 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas