ECLI:NL:CBB:2004:AR2140
public
2015-11-11T01:29:47
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR2140
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-18
AWB 03/1385
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR2140
public
2013-04-04T21:24:06
2004-09-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR2140 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 18-08-2004 / AWB 03/1385

Appellanten hebben bij brief van 13 november 2003 , bij het College binnengekomen op 14 november 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen verweerders besluit van 7 december 2002 om hun geen subsidie toe te kennen in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 03/1385 18 augustus 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A en mevrouw A-B, te C, appellanten,

gemachtigde: mr. drs. C.C. van Harten, werkzaam bij GIBO Accountants en Adviseurs, te Assen,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Appellanten hebben bij brief van 13 november 2003 , bij het College binnengekomen op 14 november 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen verweerders besluit van 7 december 2002 om hun geen subsidie toe te kennen in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.

Nadat verweerder bij brief van 28 januari 2004 de op deze procedure betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, heeft hij op 9 februari 2004 een verweerschrift ingediend.

Op 7 juli 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. Aan de zijde van appellanten was tevens A aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het wettelijk kader

Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb Nr. L327 van 12/12/2001 blz 11-32) luidt voor zover hier van belang:

"Artikel 8

Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"

1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.

2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.

Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.

3. Wanneer de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen met betrekking tot de betrokken percelen landbouwgrond geen toevoegingen of wijzigingen overeenkomstig de leden 1 en 2 worden aangebracht.

Artikel 12

Verbetering van kennelijke fouten

Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.”

In artikel 1, lid 1, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten (Stcrt. 2002, 60) is bepaald dat de indieningsperiode loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 14 mei 2002 hebben appellanten door middel van een formulier gecombineerde opgave 2002 ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies 13.80 ha snijmaïs en 44.95 ha blijvend gras (in totaal 58.75 ha) als voederareaal opgegeven. Voor een bijdrage in het kader van de Regeling hebben zij geen percelen opgegeven.

- Bij brief van 7 december 2002 heeft verweerder appellanten meegedeeld dat voor hen 58.75 ha voederareaal werd geregistreerd en dat zij, nu zij daarvoor geen percelen hebben opgegeven, geen subsidie ontvangen in het kader van de Regeling.

- Tegen het aldus genomen besluit om aan hen geen bijdrage in het kader van de Regeling toe te kennen hebben appellanten bij brief van 29 december 2002 bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, waartoe hij, samengevat, het volgende heeft overwogen.

Voorop staat dat het de eigen verantwoordelijkheid van de producent is om zijn aanvraag oppervlakten correct en juist in te vullen.

Appellanten stellen zich vergist te hebben bij het invullen van hun aanvraag oppervlakten. Bij de maïspercelen hebben zij abusievelijk de bijdragecode 805 ( voederareaal) ingevuld; zij hadden de code 845 (akkerbouwsteun) willen invullen. Bij de graspercelen ter grootte van 44.95 ha hebben zij abusievelijk de bijdragecode 800+ opgegeven; hier hadden zij de code 875 willen opgeven. Daarmee verzoeken appellanten in feite hun aanvraag oppervlakten alsnog te mogen wijzigen. Na afloop van de indieningstermijn is een wijziging echter alleen nog mogelijk als er sprake is van een kennelijke fout.

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder het werkdocument van de Europese commissie nr AGR 49533/2002 als uitgangspunt.

Een kennelijke fout als beschreven in dat werkdocument is in de aanvraag van appellanten niet aangetroffen. De aanvraag is niet innerlijk tegenstrijdig en ook niet onlogisch ingevuld. In de gecombineerde opgave 2002 hebben appellanten dieren vermeld waarvoor voederareaal benodigd kan zijn. Daarom behoefde verweerder geen gerede twijfel te hebben omtrent de vraag of appellanten inderdaad wel voederareaal wilden opgeven en kan de aanvraag niet gewijzigd worden. Gelet daarop komen appellanten voor de door hen gewenste bijdrage op grond van de Regeling niet in aanmerking.

4. Het standpunt van appellanten

Appellanten hebben ter ondersteuning van hun beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.

Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat er bij een kennelijke fout een tegenstrijdigheid in de aanvraag behoort te zitten. Voldoende is echter dat een aanvrager kan aantonen dat er een vergissing werd gemaakt. Dat is hier het geval.

Appellanten hebben precies 13.80 ha maïs ( dat is het maximum dat men zonder braakverplichting mag opgeven voor akkerbouwsteun) opgegeven. Daarenboven hebben appellanten ook nog eens 0.12 ha maïs opgegeven met bijdragecode 999 (geen bijdrage). Daaruit had verweerder behoren te begrijpen dat appellanten akkerbouwsteun wensten voor deze percelen. Als appellanten inderdaad uitsluitend voederareaal hadden willen opgeven was er geen redelijke grond dus 0.12 ha niet ook als voederareaal op te geven. Daar komt nog eens bij dat het opgeven van maïs als voederareaal niet kan leiden tot aanspraken op een hogere dierpremie.

De verwijzing van verweerder naar het werkdocument van de Europese Commissie overtuigt niet, omdat dit geen uitputtende opsomming geeft van kennelijke fouten. Verweerder heeft wel degelijk de mogelijkheid om een soepeler beleid te voeren.

Tenslotte is verweerders beslissing nog eens extra onredelijk omdat deze zal doorwerken in de toekomst als de plannen van landbouwcommissaris Fischler zullen worden omgezet in regelgeving.

5. De beoordeling van het geschil

Hetgeen partijen verdeeld houdt is of in het geval van appellanten sprake is van een klaarblijkelijke fout, welke na de indiening van de aanvraag op elk moment kan worden verbeterd. Slechts indien van zodanige fout sprake is geweest kan, zoals verweerder terecht heeft aangegeven, aan het bezwaar van appellanten tegemoet worden gekomen.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief kan worden vastgesteld dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks is, anders dan appellanten menen, eigenlijk uitsluitend het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

Verweerder heeft zich in het onderhavige geval terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag geen ongerijmdheden bevat. Een producent is zelf verantwoordelijk voor hetgeen hij in de aanvraag oppervlakten opgeeft. Het staat hem daarbij vrij om, om hem moverende redenen, een of meer (delen van ) percelen maïs niet voor akkerbouwsteun op te geven maar in aanmerking te brengen voor voederareaal dan wel niet voor enige premie in aanmerking te brengen. Het is niet de taak van verweerder zich te verdiepen in de motieven van de aanvrager of te beoordelen, of een aanvrager door de opgave anders in te vullen, wellicht een, gelet op zijn bedrijfsvoering, gunstiger resultaat zou hebben verkregen. Verweerder is tenslotte ook niet verplicht zich af te vragen waarom appellanten een gedeelte van een perceel niet als voederareaal, maar als akkerbouwland zonder bijlage opvoeren. Daarvoor kunnen geldige redenen bestaan.

Nu appellanten in hun Gecombineerde opgave dieren hebben vermeld waarvoor voederareaal nodig kan zijn om voor dierpremies als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1254/1999 in aanmerking te komen, is de opgave van voederareaal in de aanvraag oppervlakten niet onbegrijpelijk of onlogisch.

Dat verweerders beslissing, zoals appellante heeft gesteld, wellicht nog jaren kan doorwerken als de plannen tot hervorming van het systeem van landbouwsubsidies gerealiseerd worden, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder appellanten daarom in strijd met artikel 12 van verordening (EG) nr. 2419/2001 in de gelegenheid moet stellen hun aanvraag te wijzigen. Verweerder heeft terecht als uitgangspunt genomen dat aan het bezwaar van appellanten slechts tegemoet kan worden gekomen, als zij bij het invullen van de Aanvraag oppervlakten een kennelijke fout hebben gemaakt. Het zou in strijd zijn met de Verordening als de aanvraag na de uiterste indieningsdatum zou worden gewijzigd vanwege een vergissing die niet als kennelijke fout is aan te merken.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas