ECLI:NL:CBB:2004:AR2141
public
2015-11-10T13:56:39
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR2141
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-25
AWB 03/1442
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR2141
public
2013-04-04T21:24:06
2004-09-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR2141 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 25-08-2004 / AWB 03/1442

Appellante heeft bij brief van 5 december 2003, bij het College binnengekomen op 8 december 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen zijn besluit van 2 juni 2003, waarbij beslist werd op de aanvragen van appellante uit het jaar 2002 om toekenning van premies op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 03/1442 25 augustus 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

V.O.F. A, te B, appellante,

gemachtigde: C, vennoot van appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 5 december 2003, bij het College binnengekomen op 8 december 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen zijn besluit van 2 juni 2003, waarbij beslist werd op de aanvragen van appellante uit het jaar 2002 om toekenning van premies op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.

Bij brief van 3 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 7 juli 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. Aan de zijde van appellante is voorts A.T.M. van der Heijden verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 1254/99 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb L160, blz. 21) luidt voor zover hier van belang:

"Artikel 13

1. Producenten die de speciale premie en/of de zoogkoeienpremie ontvangen komen in aanmerking voor een extensiveringsbedrag.

2. (…)"

Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999, luidt onder meer als volgt:

"Artikel 32

Extensiveringsbedrag

1. om voor een extensiveringsbedrag in aanmerking te komen moeten producenten in hun steunaanvraag “oppervlakten” aangeven dat zij wensen deel te nemen aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag.

2. (…)"

De Regeling luidt voor zover hier en ten tijde van belang als volgt:

"Artikel 4.2a

1.Om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen, vraagt de producent zulks aan in zijn aanvraag oppervlakten.

2.(…)

Artikel 9

1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.

2.(…)

4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.

5. (…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 15 mei 2002 door toezending van het formulier “gecombineerde opgave 2002” een aanvraag oppervlakten ingediend bij verweerder. In deze aanvraag heeft zij achter de vraag "Wilt u in aanmerking komen voor het extensiveringsbedrag" het vakje dat zij had moeten aankruisen om voor dit bedrag in aanmerking te komen, niet aangekruist.

- In het eerste, tweede en vierde kwartaal van 2002 heeft appellante, telkens bij afzonderlijke aanvraag, premie aangevraagd voor het aanhouden van mannelijke runderen.

- Bij brief van 16 april 2003 heeft appellante verweerder meegedeeld niet zeker te weten of zij in haar aanvraag oppervlakten heeft aangekruist dat zij voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wenst te komen. Voor zover dit niet gebeurd is heeft appellante verweerder verzocht haar aanvraag oppervlakten 2002 alsnog te wijzigen door een kruisje te plaatsen in het daarvoor bestemde vakje.

- Bij brief van 29 april 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het betreffende vakje niet is aangekruist. Tevens heeft verweerder er op gewezen dat aan het verzoek om wijziging van de aanvraag niet kon worden voldaan, omdat het na 31 mei 2002 niet meer mogelijk was de aanvraag te wijzigen.

- Bij besluit van 2 juni 2003 heeft verweerder appellante een bedrag van € 23454.90 toegekend in verband met haar 3 premieaanvragen voor mannelijke runderen. In deze beslissing heeft verweerder geen melding gemaakt van enig besluit omtrent een extensiveringsbedrag.

- Bij brief van 18 juni 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het feit dat haar bij het besluit van 2 juni 2003 geen extensiveringsbijdrage is toegekend.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder allereerst overwogen dat de bezwaren van appellante zich niet richten tegen de premievaststelling, maar tegen het feit dat geen extensiveringsbedrag is toegekend. Dit houdt in dat appellante geen belang heeft bij handhaving van haar bezwaar voor zover het gaat om het besluit betreffende de premieaanvragen mannelijke runderen.

Verweerder is er in zijn besluit op de premieaanvraag voor mannelijke runderen van uit gegaan dat appellante geen extensiveringsbijdrage wilde aanvragen.

Nu de toepasselijke regelgeving het niet toelaat de aanvraag oppervlakten na 31 mei 2002 te wijzigen tenzij er sprake is geweest van een kennelijke fout, is verweerder nagegaan of uit de aanvraag oppervlakten blijkt dat er sprake is geweest van een dergelijke fout. Dat is niet het geval. Uit het feit feit dat appellante nagelaten heeft aan te kruisen dat zij een extensiveringsbedrag wenste is, ook in samenhang met de rest van de aanvraag, niet af te leiden dat appellante eigenlijk wel extensiveringspremie beoogde aan te vragen.

Gelet hierop heeft verweerder vastgesteld dat appellante geen aanvraag voor een extensiveringsbedrag heeft gedaan weshalve er dus ook geen besluit voorligt met betrekking tot een dergelijke aanvraag.

Met haar bezwaren tegen het niet toekennen van een extensiveringsbedrag heeft appellante dus een bezwaarschrift ingediend zonder dat er sprake is van een besluit waartegen dit bezwaar zich richt. Dit brengt verweerder tot het oordeel dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft in beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Allereerst is van belang dat het verzoek om het de aanvraag te wijzigen is ingediend nog vóór er door verweerder enige besluitvorming had plaatsgevonden met betrekking tot de gevraagde dierpremie. In die omstandigheden is het niet redelijk om te weigeren de aanvraag te verbeteren. Dit is des te meer het geval nu het hier om een duidelijke vergissing gaat die in hand is gewerkt doordat voorheen extensiveringspremie niet apart behoefde te worden aangevraagd. Men kreeg het amtshalve als men aan de voorwaarden voor toekenning voldeed.

De vraag rijst zelfs of de Europese regels het wel toelaten om de eis te stellen dat een veehouder de extensiveringspremie apart moet aanvragen.

Tenslotte zijn de gevolgen van het niet plaatsen van een kruisje onevenredig met het gepleegde verzuim. Dit is nog eens extra het geval nu de afwijzing van het extensiveringsbedrag zal doorwerken in de toekomst als de plannen van landbouwcommissaris Fischler zullen worden omgezet in regelgeving.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Bij het besluit van 2 juni 2003 heeft verweerder bepaald dat appellante ter zake van het aanhouden van stieren over het jaar 2002 een premiebedrag van € 23454,90 toekomt. Appellante stelt daartegenover dat haar een hoger bedrag toekomt, aangezien op grond van het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 per stier naast de aanhoudpremie een extensiveringsbedrag had moeten worden toegekend.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat bij het besluit van 2 juni 2003 geen beslissing genomen is over de verschuldigdheid van het extensiveringsbedrag aangezien hem om toekenning van een dergelijk bedrag niet gevraagd is. Het daartegen gerichte bezwaar moest dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden.

5.2 Het College kan verweerder in dit standpunt niet volgen.

Appellantes bezwaar richt zich wel degelijk tegen het besluit van 2 juni 2002 en voert daartegen aan dat verweerder het haar toekomende bedrag te laag heeft vastgesteld door het extensiveringsbedrag niet in de berekening te betrekken.Verweerder heeft het bezwaar van appellante dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient te worden veroordeeld in de door appellante gemaakte proceskosten en dient het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

Met betrekking tot de gemaakte proceskosten overweegt het College dat ingevolge het besluit Proceskosten bestuursrecht slechts de reis- en verletkosten van H. Hoefnagel tot een bedrag van € 134,50 voor vergoeding in aanmerking komen.

5.3 Inhoudelijk is verweerders standpunt dat aan appellante geen extensiveringsbedrag kan worden toegekend als zij een dergelijk bedrag niet heeft aangevraagd, echter zonder meer voor juist te houden. Artikel 32 van de - op 1 januari 2000 in werking getreden - Verordening (EG) nr. 2342/1999 stelt immers uitdrukkelijk de eis dat een producent om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen in zijn steunaanvraag oppervlakte moet aangeven aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag te willen deelnemen. Appellante heeft dat niet gedaan.

Eerst na afloop van het premiejaar heeft zij verweerder verzocht de Aanvraag oppervlakten 2002 op dit punt alsnog te mogen wijzigen. Terecht heeft verweerder geoordeeld, dat het bepaalde in artikel 9 van de Regeling hem daartoe, in dit geval na 30 mei 2002, geen ruimte bood.

Als een kennelijke fout in de zin van het vierde lid van genoemde bepaling kan het niet aankruisen van de optie om aan de regeling van het extensiveringsbedrag deel te nemen niet worden aangemerkt. Uit niets kon verweerder immers opmaken dat appellante toch aan genoemde regeling wenste deel te nemen.

5.4 In het voorgaande vindt het College aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het door appellante ingediende bezwaar tegen verweerders besluit van 2 juni 2003 ongegrond te verklaren.

6. Beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2003 ongegrond;

- bepaalt dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft

moeten maken en wijst de Staat der Nederlanden aan om deze kosten, vastgesteld op € 134.50,--, aan apellante te

vergoeden;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden appellante het betaalde griffierecht ad € 232,-- vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004.

w.g. W.E. Doolaaard w.g F.W. du Marchie Sarvaas