ECLI:NL:CBB:2004:AR2336
public
2015-11-12T13:07:10
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR2336
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-08
AWB 04/61
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2004/1680
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR2336
public
2013-04-04T21:24:43
2004-09-20
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR2336 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-09-2004 / AWB 04/61

Appellant heeft bij brief van 23 januari 2004, bij het College binnengekomen op 26 januari 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 december 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergunning op grond van de Wet op de kansspelen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 04/61 8 september 2004

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A, h.o.d.n. B, te X, appellant,

gemachtigde: mr. J.H. Cox, advocaat te Zoetermeer,

tegen

de burgemeester van Leidschendam-Voorburg, verweerder,

gemachtigden: N.E. Bink en K. Frie, werkzaam bij de gemeente Leidschendam-Voorburg.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 23 januari 2004, bij het College binnengekomen op 26 januari 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 december 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergunning op grond van de Wet op de kansspelen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

Bij brief van 2 juni 2004, aangevuld bij brief van 9 juli 2004, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 25 augustus 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen.

"Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

(…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

(…)

2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:

a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.

(…)

4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:

a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en

b. de overige ruimten in die inrichting voor het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.

(…)

Artikel 30e

1. De vergunning wordt geweigerd indien:

a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;

b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.

(…)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert op het adres C te X een horecagelegenheid onder de naam ‘B’.

- Bij een op 8 januari 2003 ondertekende aanvraag, bij verweerder binnengekomen op 15 januari 2003, heeft appellant een vergunning aangevraagd voor het in zijn inrichting aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

- Op 18 maart 2003 is appellants inrichting bezocht teneinde de feitelijke situatie van de inrichting vast te stellen.

- Bij besluit van 6 juni 2003 heeft verweerder de gevraagde aanwezigheidsvergunning geweigerd.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 juli 2003 bezwaar gemaakt.

- Op 6 oktober 2003 is appellant gehoord omtrent zijn bezwaar.

- Op 3 november 2003 heeft de commissie voor bezwaarschriften verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, het bezwaar ongegrond verklaard. In het advies van de commissie, waarnaar verweerder ter motivering van het bestreden besluit verwijst, is onder meer het volgende overwogen:

“ Menukaarten

B heeft een uitvoerige menukaart voor warme maaltijden, welke voldoen aan de uitleg die het College van beroep voor het bedrijfsleven aan een warme driecomponentenmaaltijd geeft. Deze kaart vermeldt tevens een ruime keuze in wijnen en gedistilleerde dranken.

Daarnaast is een afzonderlijke lunchkaart met een aanbod van snacks, eiergerechten, soep, salades en stokbroodjes. Deze kleine etenswaren voldoen niet aan het vereiste van een warme maaltijd als bedoeld. Bezwaarde heeft betoogd dat tijdens het lunchuur ook warme maaltijden van de grote kaart genoten worden. Ter zitting is door hem in dit verband naar voren gebracht dat de lunchkaart thans is aangepast in die zin dat deze tevens enkele warme maaltijden vermeldt.

Verweerder heeft kennis genomen van de aangepaste kaart doch komt niet tot een ander standpunt, nu de aanpassing geen afbreuk doet aan zijn zienswijze, dat voor de lunch een zelfstandige stroom van bezoekers zijn weg zoekt naar B.

Omzet

In het kader van het vaststellen van de “drempeligheid” heeft bezwaarde niet aannemelijk gemaakt dat tijdens de lunchuren niet een overwegend deel van de omzet de verkoop van kleine etenswaren betreft. Desgevraagd heeft bezwaarde ook niet kunnen aangeven welk percentage van de genoten gerechten als dan aan warme maaltijden toegerekend zou moeten worden. Hieruit blijkt niet dat aan de verkoop van kleine etenswaren geen zelfstandige betekenis toekomt en het publiek B niet voornamelijk zou bezoeken voor het nuttigen van zodanig samengestelde lunches.

Op grond van het voorgaande dient B naar het oordeel van de commissie te worden aangemerkt als laagdrempelig aangezien de hoofdactiviteit niet gericht is op het uitsluitend of in overwegende mate verstrekken van warme driecomponenten-maaltijden. Verweerder is er dan ook terecht van uitgegegaan dat B niet een inrichting is waar het restaurantbezoek geheel op zich zelf staat, zodat in de gegeven situatie van een laagdrempelige inrichting moet worden gesproken. Hierdoor is voor de verlening van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten geen plaats.”

In het verweerschrift heeft verweerder nog aan het bestreden besluit toegevoegd dat de bar in de inrichting tevens als hotelreceptie dienst deed en voorts dat zich achter in het eetgedeelte een deur naar de toiletten bevindt, waarbij de ingang naar het damestoilet voor de hotelgasten tevens dient als verbindingsdeur naar de hotelkamers.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft onder meer het volgende aangevoerd.

Appellant bestrijdt dat het serveren van kleine lunchgerechten zoals die zijn vermeld op de lunchkaart een zelfstandige activiteit is die een zelfstandige bezoekersstroom trekt. In casu is het bieden van de lunch, die geserveerd wordt van 12.00 tot 14.00 uur, een bijkomende, het restaurant ondersteunende activiteit.

Weliswaar komen er klanten (hotelgasten alsmede klanten uit de omgeving) om de lunch te gebruiken doch dit is eigen aan een hotelrestaurant. Ook de hotelgasten wensen tijdens de lunch brood, een uitsmijter of kleine gerechten te kunnen eten. Deze hotelgasten zijn per definitie niet te beschouwen als een zelfstandige stroom bezoekers die voor de lunch de horeca-inrichting bezoekt. De zakenmensen uit de omgeving bezoeken het restaurant nu eens voor de lunch en dan weer voor een diner. Ook toevallige passanten kunnen ’s middags de lunch gebruiken, doch de omzet van de bezoekers die eenvoudige lunchgerechten bestellen is zeer gering.

Omdat appellant geen concrete gegevens over de omzet van kleine gerechten in relatie tot drie-gangenmaaltijden kon tonen tijdens de mondelinge behandeling, heeft de gemeente ten onrechte aangenomen dat “de hoofdactiviteit van de horeca-inrichting niet gericht is op het uitsluitend of in overwegende mate verstrekken van warme driecomponentenmaaltijden.”

Het horecabedrijf richt zich op meerderjarige restaurantbezoekers (en hotelgasten). De uitstraling van het horecabedrijf is die van een restaurant (ook tijdens de lunchuren) en op de uitstraling komen de klanten af.

Verweerder interpreteert de wet strenger toe dan in andere gemeenten het geval is.

5. De beoordeling van het geschil

Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder appellants inrichting ten tijde van belang terecht als laagdrempelig heeft aangemerkt.

Het College beantwoordt die vraag bevestigend. Verweerder heeft terecht overwogen dat er in de inrichting ten tijde van belang naast het restaurantbezoek andere activiteiten plaatsvonden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Tussen 12.00 en 14.00 uur kon in de inrichting immers worden geluncht, waarbij behalve driecomponentenmaaltijden blijkens de lunchkaart diverse kleine (warme) gerechten konden worden genuttigd. Appellant heeft weliswaar gesteld doch niet aannemelijk gemaakt dat aan het nuttigen van deze kleine gerechten in zijn inrichting door hotelgasten en andere gasten geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Bovendien werden, zoals ter zitting door appellant is erkend, in de inrichting ook hotelgasten ontvangen en gebruikten de hotelgasten de inrichting als doorgang naar de hotelkamers. Ook aan deze hotelactiviteiten kan zelfstandige betekenis worden toegekend.

Het College is dan ook van oordeel dat verweerder de inrichting van appellant terecht als laagdrempelig heeft aangemerkt. Op grond van deze laagdrempeligheid was verweerder rechtens gehouden de aanvraag van appellant af te wijzen. De, overigens niet nader onderbouwde, stelling dat verweerder de wet strenger interpreteert dan in andere gemeenten het geval is, kan hieraan niet afdoen.

Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz