ECLI:NL:CBB:2004:AR2342
public
2015-11-12T11:32:56
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR2342
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-03
AWB 02/1543
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR2342
public
2013-04-04T21:24:44
2004-09-20
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR2342 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-09-2004 / AWB 02/1543

Restitutie

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 02/1543 3 september 2004

7200 Restitutie

Uitspraak in de zaak van:

Jongviand Export B.V., te Neede, appellante,

gemachtigde: A, te X,

tegen

het Productschap Vee en Vlees, verweerder,

gemachtigde: mr. W.J.L. Verheul, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van augustus 2002, bij het College binnengekomen op 21 augustus 2002, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 juli 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen de (fictieve) afwijzing van het in rubriek 2 nader omschreven verzoek van appellante.

Op 28 februari 2003 heeft appellante de nadere gronden van het beroep ingediend.

Bij brief van 28 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 2 juni 2004 heeft appellante een nader stuk ingebracht.

Op 11 juni 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij besluit van 5 november 2001 heeft verweerder een bij besluit van 23 april 1997 gevorderd bedrag van f 49.474,06, bestaande uit een terugvordering van restitutie met verhoging van 20%, herzien en nader vastgesteld op f 124,36.

- Bij verzoek van 6 november 2001 heeft appellante als gevolg van dit besluit aan verweerder verzocht de vrijgekomen middelen, inclusief het renteverlies vanaf 6 juni 1997, prompt over te maken. Bij brief van 26 november 2001 heeft appellante dit verzoek herhaald.

- In reactie op appellantes verzoek heeft verweerder, voorzover hier van belang, bij brief van 27 november 2001 meegedeeld dat het dossier eerst intern dient te worden afgewikkeld en appellante te zijner tijd een restitutienota zal ontvangen.

- Bij faxbericht van 4 december 2001 heeft appellante tegen deze reactie geprotesteerd en haar verzoek herhaald.

- Bij brief van 7 januari 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de (fictieve) afwijzing van haar verzoek.

- Op 25 april 2002 is appellante door de bezwaarschriftencommissie PVV omtrent haar bezwaar gehoord. Tijdens de hoorzitting heeft appellante tevens verzocht om de in dit dossier gemaakte kosten en geleden schade inclusief wettelijke rente hierover, tegen nader door appellante aan verweerder te verstrekken rekening, prompt te betalen. Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft appellante tijdens de hoorzitting desgevraagd aangegeven dat onder kosten mede wordt begrepen de kosten voor het inroepen van deskundige hulp waartoe appellante door verweerder gedwongen wordt. Op de hierop volgende opmerking van de voorzitter van de bezwaarschriften-commissie dat er geen verzoek tot een zelfstandig schadebesluit is ingediend, heeft appellante geantwoord de beslissingen op bezwaar af te wachten alvorens eventueel een verzoek tot een zelfstandig schadebesluit in te dienen.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar gegrond verklaard en het door appellante terug te ontvangen bedrag inclusief wettelijke rente vastgesteld op € 23.157,45.

Voorts heeft verweerder het ter hoorzitting gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe is, samengevat, het volgende overwogen. Voorzover het verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op nog te lijden kosten, kan van een vergoeding geen sprake zijn. Een verzoek tot schadevergoeding kan immers uitsluitend worden gehonoreerd indien er sprake is van daadwerkelijk geleden schade en hiervan is niet (genoegzaam) gebleken. Voorzover het verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op de kosten die appellante heeft gemaakt voor het inroepen van deskundige hulp waartoe appellante naar haar zeggen door verweerder wordt gedwongen, is er evenmin reden voor vergoeding. Het door appellante bestreden handelen van verweerder is immers niet herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en bovendien valt vanwege de aard van de materie niet in te zien dat appellante voor de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs kosten voor rechtskundige bijstand heeft moeten maken.

4. Het standpunt van appellante

Appellantes beroep is gericht tegen de in het bestreden besluit vervatte afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder met het geblokkeerd houden van niet aan verweerder toebehorende financiële middelen bewust en opzettelijk appellantes belang heeft gefrustreerd. De ter zake opgetreden schade en kosten, waaronder begrepen de kosten die appellante in het kader van het adviseren over en het verdedigen van haar belangen moest maken, zullen door verweerder aan appellante moeten worden vergoed.

5. Beoordeling van het geschil

Het College stelt vast dat appellantes beroep niet is gericht tegen de vaststelling of berekening van het in het bestreden besluit genoemde en door appellante terug te ontvangen bedrag inclusief wettelijke rente, maar alleen tegen de in het bestreden besluit vervatte weigering tot vergoeding van de (overige) schade die appellante stelt te hebben geleden als gevolg van het geblokkeerd houden van aan haar toekomende financiële middelen.

Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat het hierbij gaat om kosten voor deskundige hulp door advocaten en externe adviseurs in de periode van 1997 tot 2001. Voorts heeft appellante verklaard dat zij voor de procedure die tot het thans bestreden besluit heeft geleid, geen kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft gemaakt.

Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit appellantes ter hoorzitting gedane schadeverzoek aldus opgevat dat dit betrekking heeft op door appellante nog te lijden schade en op kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase. Verweerder heeft het aldus opgevatte schadeverzoek terecht afgewezen, omdat van daadwerkelijk geleden schade niet is gebleken en appellante geen kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft gemaakt.

De omstandigheid dat appellantes schadeverzoek, zoals appellante ter zitting heeft verklaard, ziet op kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de periode van 1997 tot 2001, is geen grond om het bestreden besluit te vernietigen. Er is immers geen reden om te oordelen dat verweerder, gelet op hetgeen appellante ter hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie heeft verklaard, had moeten begrijpen dat het verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op de periode van 1997 tot 2001. Dit laat overigens onverlet dat appellante zich met een dergelijk verzoek, met redenen en stukken onderbouwd, alsnog tot verweerder kan wenden.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.H. Vazquez Muñoz