ECLI:NL:CBB:2004:AR2343
public
2015-11-11T01:52:55
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR2343
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-08
AWB 04/267
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2004/1659
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR2343
public
2013-04-04T21:24:44
2004-09-20
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR2343 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-09-2004 / AWB 04/267

Appellante heeft bij brief van 29 maart 2004, bij het College binnengekomen op 31 maart 2004, beroep ingesteld tegen een op 17 februari 2004 verzonden besluit van verweerder van 12 februari 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om vergunning op grond van de Wet op de kansspelen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 04/267 8 september 2004

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

City Leisure B.V., te Den Haag, appellante,

gemachtigde: E.N. Jorritsma, vennoot van V.O.F. Correct Speelautomaten te Den Haag,

tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder,

gemachtigden: M. Suijs en Y. Ammerdorfer, werkzaam bij de gemeente Den Haag.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 29 maart 2004, bij het College binnengekomen op 31 maart 2004, beroep ingesteld tegen een op 17 februari 2004 verzonden besluit van verweerder van 12 februari 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om vergunning op grond van de Wet op de kansspelen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

Bij brief van 13 april 2004 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 3 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Op 25 augustus 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen.

"Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

(…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

(…)

2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:

a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.

(…)

4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:

a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en

b. de overige ruimten in die inrichting voor het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.

(…)

Artikel 30e

1. De vergunning wordt geweigerd indien:

a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;

b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.

(…)."

Artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet luidt voorzover hier van belang:

"Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

(…)

- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;

- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

(…)

- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;

(…)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert op het adres A te X een horecagelegenheid onder de naam ‘B’. Voor deze inrichting is een vergunning verleend op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet. De inrichting omvat een discotheek en onder andere een cafégedeelte, genaamd de buzzbar.

- Bij een op 21 juli 2003 ondertekende aanvraag, bij verweerder binnengekomen op 24 juli 2003, heeft appellante een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

- Op 29 september 2003 heeft verweerder telefonisch contact gehad waarbij appellante heeft medegedeeld dat er sinds de weigering van de vorige vergunning op 20 maart 2002 geen veranderingen hebben plaatsgevonden in de horecagelegenheid.

- Bij besluit van 30 september 2003 heeft verweerder de gevraagde aanwezigheidsvergunning geweigerd.

- Bij brief van 23 oktober 2003 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Op 13 januari 2004 heeft er naar aanleiding van appellantes bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden.

- Op 6 februari 2004 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder heeft bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In het advies van de commissie waarnaar verweerder ter motivering van het bestreden besluit verwijst (hierna: het bestreden besluit), is onder meer het volgende overwogen:

“ (…)

De voormelde bezwaren van reclamante houden feitelijk een beroep op artikel 30c, vierde lid, van de Wodka in. (…)

In de eerste plaats is vereist dat de zogenaamde “buzzbar” kan worden aangemerkt als een horecalokaliteit in de zin van artikel 1, eerste lid, van de DHW, dat wil zeggen een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit. Blijkens de ambtelijke rapportages van van 5 februari 2002 en 8 oktober 2002 is er sprake van een wand en een deur tussen de “buzzbar” en de gemeenschappelijke toegang die die leidt tot naar de dansvloer/discotheek. Hieruit kan wellicht worden afgeleid dat er sprake is van een voldoende afscheiding, hoewel de commissie niet gebleken is dat de deur is voorzien van een veer of deurdranger.

De commissie acht het niet aannemelijk dat in de buzzbar het cafébezoek op zichzelf staat en dat daar geen activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende vaststellingen:

* in het gebouw bevinden zich meerdere barretjes;

* de buzzbar is blijkens de rapportage van 8 oktober 2002 tijdens de openingstijden van de discotheek vrij toegankelijk voor bezoekers van de discotheek;

* in de buzzbar is een geringe dansvloer aanwezig;

* in de buzzbar kunnen etenswaren (tosti’s, broodjes ham/kaas) worden genuttigd (blijkens de rapportage van 5 februari 2002).

Gelet hierop heeft de commissie de indruk dat het hier feitelijk om één inrichting gaat, die bestaat uit meerdere lokaliteiten (...).

Blijkens de huisregels (houserules) van B (zoals vermeld op website) worden alleen 18 jarigen toegelaten tot B. De commissie acht het niet aannemelijk dat alleen 18-jarigen B bezoeken. Daarvoor zijn op de website te veel contra-indicaties aanwezig. Onder het kopje ‘entrance’ staat als minimum leeftijd 16 jaar vermeld, onder het kopje ‘miss en mister B 2003’ staan personen vermeld die jonger zijn dan 18 jaar. Voorts staat B in zijn algemeenheid bekend als een discotheek die een jong publiek trekt. Mede gelet op het feit dat bezoekers van de discotheek vrije toegang tot de buzzbar hebben, acht de commissie het niet aannemelijk dat de activiteiten in de buzzbar in belangrijke mate is gericht op personen van 18 jaar en ouder.”

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft in het beroepschrift, samengevat, het volgende aangevoerd.

Appellante meent dat haar horecagelegenheid aangemerkt dient te worden als een samengestelde inrichting in de zin van artikel 30c, vierde lid, van de Wet. De buzzbar is volgens appellante een horecalokaliteit. Immers, in de ruimte wordt het horecabedrijf uitgeoefend, nu er alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt. Voorts is de toegang tot deze ruimte voorzien van een afsluitbare toegang en is sprake van een besloten ruimte. Het woord ‘besloten’ duidt op een geringe toegankelijkheid en op intimiteit. Deze bar is slechts toegankelijk voor de bezoekers die ter plaatse alcohol gebruiken. In die zin is het besloten. Bovendien maakt de afscheiding tussen deze bar en de entree, een wand onderbroken door genoemde deur, het onmogelijk dat gasten in de entree de beslotenheid c.q. intimiteit van de buzzbar aantasten.

Het barbezoek binnen de horecalokaliteit staat op zichzelf. Er vinden geen andere activiteiten plaats waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Bezoekers komen om alcohol te nuttigen. In de buzzbar komen alleen bezoekers die 18 jaar en ouder zijn, omdat de activiteiten in dit gedeelte in belangrijke mate gericht zijn op bezoekers van 18 jaar en ouder. Hiermee wordt voldaan aan het doel van het opstelplaatsenbeleid, het voorkomen dat jongeren onder de 18 jaar eenvoudig en terloops in aanraking komen met kansspelautomaten, en aan artikel 30, aanhef, onder d en onder 2°, van de Wet. Derhalve is de buzzbar een café in de zin van de Wet.

Appellante heeft ter zitting voorts nog aangevoerd dat er in de buzzbar geen etenswaren worden en werden verkocht, dat de buzzbar alleen zaterdagavond gelijktijdig met de discotheek is geopend, dat de portiers bij de toegang van B alleen 18-jarigen toelaten en dat, wanneer er in B feesten voor personen jonger dan 18 jaar worden gehouden, de buzzbar is gesloten.

5. De beoordeling van het geschil

Vaststaat dat appellantes horecagelegenheid B een laagdrempelige inrichting is als bedoeld in artikel 30, aanhef en onder e, van de Wet. Wat partijen verdeeld houdt, is of de buzzbar, welke zich in deze laagdrempelige inrichting bevindt en waarvoor appellante een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten heeft aangevraagd, niettemin op grond van artikel 30c, vierde lid, van de Wet als hoogdrempelige inrichting kan worden aangemerkt.

Het College is allereerst van oordeel dat de buzzbar als horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet kan worden aangemerkt. Tijdens de zitting is genoegzaam komen vast te staan dat de verbinding tussen de buzzbar en de entreeruimte bestaat uit een dichte deur. De in het bestreden besluit geuite twijfel ter zake is dan ook weggenomen.

Vervolgens dient te worden vastgesteld of voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet.

Verweerder acht het, blijkens het bestreden besluit, niet aannemelijk dat het cafébezoek in de buzzbar op zichzelf staat en dat daar geen activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hetgeen verweerder hiertoe heeft aangevoerd, heeft het College evenwel niet zonder meer kunnen overtuigen. Dat zich in het gebouw meerdere barretjes bevinden, de buzzbar tijdens de openingstijden van de discotheek vrij toegankelijk is voor bezoekers van de discotheek en in de buzzbar een geringe dansvloer aanwezig is, rechtvaardigt op zichzelf nog niet de conclusie dat niet aannemelijk is dat het cafébezoek in de buzzbar op zichzelf staat en dat daar geen activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Dat er in de buzzbar etenswaren worden genuttigd, zoals verweerder stelt, zou wel een omstandigheid kunnen zijn die deze conclusie rechtvaardigt, maar of dit ten tijde van belang daadwerkelijk het geval was, staat niet vast. Appellante heeft dit ontkend. Verweerder heeft ter zake weliswaar verwezen naar de rapportage van 5 februari 2002, maar uit die rapportage blijkt niet of die etenswaren in de buzzbar dan wel elders in de discotheek verkrijgbaar waren. Het College is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert.

Vervolgens acht verweerder het, blijkens het bestreden besluit, niet aannemelijk dat de activiteiten in de buzzbar in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. Het College deelt die conclusie en overweegt hiertoe als volgt. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de buzzbar gelijktijdig met de discotheek is geopend. De buzzbar is voor bezoekers van de discotheek vrij toegankelijk. Appellante heeft weliswaar verklaard dat bij de toegang van B, die leidt tot de entreeruimte van zowel de discotheek als de buzzbar, streng wordt gecontroleerd op leeftijd en dat in B geen personen worden toegelaten die jonger zijn dan achttien jaar, maar aan die verklaring kan geen betekenis worden gehecht. Verweerder heeft immers onweersproken gesteld, dat uit informatie op de website van B blijkt, dat personen jonger dan achttien jaar wel degelijk welkom zijn en worden toegelaten. Het College is dan ook van oordeel dat deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, terecht tot de conclusie hebben geleid dat niet aannemelijk is dat de activiteiten in de buzzbar in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. De voorwaarde van artikel 30, onder d en 2°, van de Wet stond dan ook aan inwilliging van appellantes aanvraag in de weg.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedeeltelijk dient te worden vernietigd. Nu uit het voorgaande evenwel tevens blijkt dat de vergunning niettemin terecht is geweigerd, zal het College met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven.

Het College is ten slotte niet gebleken dat er kosten zijn die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven;

- bepaalt dat de gemeente Den Haag aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,- (zegge:

tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz