ECLI:NL:CBB:2004:AR3078
public
2015-11-12T10:52:10
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR3078
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-01
AWB 03/1430
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR3078
public
2013-04-04T21:26:56
2004-10-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR3078 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 01-09-2004 / AWB 03/1430

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1430 1 september 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante,

gemachtigde: A, te C, en D, te E,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders agentschap Laser.

1. De procedure

Op 3 december 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep ingesteld wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen gedeeltelijke goedkeuring van appellantes aanvragen om slachtpremies op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.

Bij brief van 9 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 21 juli 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Premieregeling) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald.

"Artikel 2.3

1. (…)

2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I & R-systeem tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt. "

Bij Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, is het volgende bepaald:

" HOOFDSTUK 1

Rechtstreekse betalingen

(…)

Artikel 21

Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97."

Bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad, is het volgende bepaald:

"Artikel 7

1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

- houdt een register bij;

- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zicht uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. De Commissie kan evenwel op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2, bepalen in welke gevallen de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen en specifieke regels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de verplaatsingen van runderen die bestemd zijn om in de zomer op verschillende plaatsen in de bergen te grazen.

2. (…)

Artikel 24

1. Verordening (EEG) nr. 820/97 wordt ingetrokken.

2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 820/97 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage. "

Bij de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 (hierna: de Registratieregeling) is het volgende bepaald:

"Artikel 21

1. De houder tekent in het bedrijfsregister terstond aan de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en (…).

Artikel 22

1. De termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, bedraagt 3 werkdagen.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet de houder opgave van het UBN van het betrokken bedrijf en van de identificatiecode van het betrokken rund, alsmede in voorkomend geval van het feit dat en de datum waarop merkverlies is opgetreden.

3. (…) "

Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, is het volgende bepaald:

"Artikel 39

Niet-inachtneming van de voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen waarvoor geen steun wordt aangevraagd.

1. Wanneer bij een controle ter plaatse van runderen waarvoor geen steun wordt aangevraagd, wordt vastgesteld dat de voorschriften van de identificatie- en registratieregeling voor runderen niet in acht genomen zijn, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, voor de betrokken premieperiode op grond van de steunregelingen voor rundvee aanspraak kan maken, in voorkomend geval na toepassing van de in artikel 38 bedoelde kortingen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48, gekort met het overeenkomstig de formule in lid 2 berekende bedrag.

Hetzelfde geldt wanneer het in de elementen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen geregistreerde of gemelde aantal dieren groter is dan het daadwerkelijk op het bedrijf gehouden aantal runderen.

Artikel 36, lid 4, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48

Overmacht en buitengewone omstandigheden

1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.

2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:

a) het overlijden van het bedrijfshoofd;

b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;

c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate beïnvloedt;

d) het door een ongeval verloren gaan van stallen;

e) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 5 september 2002 heeft verweerder een controle op het bedrijf van appellante doen verrichten. Het terzake opgemaakte "Rapport fysieke controle slachtpremie volwassen runderen (enkelvoudige controles)" bevat onder meer de volgende opmerking van de controleur:

" 103 dieren aangevoerd op 23-8-2002. Deze staan om onverklaarbare reden nog niet op de stallijst, producent gaat dit corrigeren."

- Bij brief van 5 juni 2003 heeft verweerder appellante bericht dat op haar aanvragen om slachtpremie over het premiejaar 2002 een korting is toegepast in verband met vastgestelde afwijkingen.

- Bedoelde korting beloopt 50,88% en een bedrag van ruim € 8.500.

- Tegen deze korting heeft appellante op 30 juni 2003 bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard en daartoe onder meer het volgende overwogen:

"Op 5 september 2002 heeft er een fysieke controle op uw bedrijf plaatsgevonden. Uit het controlerapport (16950) maak ik het volgende op.

Op UBN 2406750 is gebleken dat 103 runderen reeds op uw bedrijf aangevoerd waren maar nog niet gemeld waren in het I&R-register. Bij de opmerkingen van de controleur maak ik op dat de dieren op 23 augustus 2002 aangevoerd waren en om een onverklaarbare reden nog niet op de stallijst stonden en dat u dit zou corrigeren.

Uit het I&R-register is gebleken dat de desbetreffende runderen niet tijdig conform artikel 13, eerste lid, van Verordening Identificatie en Registratie Runderen 1998 zijn aangemeld aan het I&R-register. De runderen zijn op 22 augustus op uw bedrijf aangevoerd. Als datum van melding van aanvoer van de desbetreffende runderen staat 10 september 2002 geregistreerd.

Uit het voorgaande is vast komen te staan dat de 103 runderen niet conform artikel 13, eerste lid, van Verordening Identificatie en Registratie Runderen 1998, zijn gemeld aan het I&R-register. Derhalve hadden deze runderen op I&R-stallijst van 30 augustus 2002 kunnen staan. Nu ten tijde van de fysieke controle is gebleken dat deze runderen niet binnen 3 werkdagen zijn gemeld aan het I&R, leidt deze onregelmatigheid op grond van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/01, tot een korting op de niet aangevraagde dieren van het premiejaar 2002.

(…)

Voorzover u beoogt een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel merk ik het volgende op. Van een beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan alleen sprake zijn, indien een toezegging is gedaan door een beslissingsbevoegde persoon, dan wel een medewerker die de schijn van bevoegdheid wekte en de aanvrager op basis van de toezegging heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten te handelen.

Gelet op het vorengaande stel ik vast dat geen toezeggingen aan u zijn gedaan en een beroep op het vertrouwensbeginsel u derhalve niet kan baten. "

Het verweerschrift vermeldt onder meer het volgende :

" Proportionaliteit

De door verweerder opgelegde sanctie vloeit direct voort uit het gemeenschapsrecht. Verweerder komt geen bevoegdheid toe om op basis van de door appellante genoemde gronden de sanctie te matigen of anderszins aan te passen.

Er kan immers niet worden gesteld dat de door appellante naar voren gebrachte argumenten vallen binnen het overmachtbegrip zoals gedefinieerd in artikel 48 van verordening (EG) 2419/2001. Voorts heeft appellante nagelaten de overmacht binnen 10 dagen te melden.

Horen

Naar mening van verweerder blijkt uit het bezwaarschrift in samenhang met de toepasselijke verordeningen reeds aanstonds dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft derhalve afgezien van het horen van appellante.

Indien uw College van mening is dat horen hier ten onrechte achterwege is gelaten, verzoekt verweerder u de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing onder toepassing van 8:72 lid 3 van de Awb in stand te laten. "

Ter zitting heeft verweerder voorts onder meer het volgende aangevoerd:

"Verweerder kan de emoties bij appellante door de nasleep van de MKZ-crisis in 2001 en de vogelpest in 2003 goed begrijpen. Alleen ontbreekt het causaal verband tussen de nadelige gevolgen van beide crises die appellante heeft ondervonden en het niet tijdig melden van 103 runderen aan het I&R-register in augustus 2002."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft bij haar beroepschrift onder meer het volgende aangevoerd.

"Volgens de toelichting (wijziging regeling I&R van dieren 2002) bij artikel 21 dienen de vereiste gegevens "zo spoedig mogelijk nadat de houder daarover de beschikking heeft gekregen, (…) worden opgenomen in het bedrijfsregister".

Hieruit blijkt niet dat dit vastgesteld is op een bepaald aantal dagen na aankomst van de dieren. Op ons bedrijf hebben wij verschillende diersoorten met de daarbij horende werkzaamheden en administratie.

Het regelmatig bijwerken van de administratie hoort tot de werkzaamheden, maar op ons bedrijf krijgen de dieren juist de eerste dagen veel aandacht en ook proberen wij de diergegevens binnen een redelijke termijn te verwerken.

Tijdens de controle is gebleken dat de rest van de administratie ook in de voorgaande tijd op orde was.

De bezoekend ambtenaar sprak lof uit over de correcte weergave. (…)

Het kan toch niet zo zijn dat wij door een paar dagen later vermelden van de dieren op het bedrijfsregister, zo'n hoge korting krijgen.

Nadrukkelijk geven wij aan dat de gegevens van betreffende 103 dieren op het bedrijf compleet aanwezig waren. In het besluit van LASER is niets te merken van enig begrip van onze situatie:

-de diergegevens zijn aanwezig op het bedrijf.

-de geestelijke en materiële schade die geleden is door MKZ.

-dat wij op het moment van besluitvorming midden in de vogelpest crisis zaten.

Ook op dit moment ondervinden wij en met name mijn vrouw de gevolgen van de beide crisis. Uit de rapportage van de controleur blijkt dat onze overige I&R meldingen correct uitgevoerd zijn. De late melding in het betreffende geval, moet dan ook als een uitzondering gezien worden.

LASER geeft in het besluit aan dat wij geen enkele aanspraak kunnen maken op informatie die medewerkers van LASER ons geven. Wij vragen ons af wat wij dan met informatie van medewerkers moeten doen. Er zijn toch mensen bij LASER die ter zake kundig zijn over het betreffende onderwerp. Als dit niet het geval is worden wij doorverwezen naar de juiste persoon die van de regeling wel af weet. Daarnaast kunnen wij niet weten welke personen wel of niet beslissingsbevoegd zijn. Ook al is de betreffende persoon (dhr Haze) misschien niet beslissingsbevoegd dan nog hebben wij wel de vertrouwenwekkende informatie van hem (LASER) ontvangen. "

Ter zitting heeft appellante gewezen op de bij de veehandelaar aanwezige scanlijst betreffende de 103 dieren, en op de ook financiële gevolgen van vee- en pluimveeruimingen op zijn bedrijf als gevolg van mond-en klauwzeer en vogelpest.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Appellante heeft ten eerste betoogd niet in verzuim te zijn geweest nu voor opname van gegevens in het bedrijfsregister niet een termijn is voorgeschreven, die is bepaald op een aantal dagen.

Het College kan appellante in dit betoog niet volgen. Immers, ingevolge artikel 21 van de Registratieregeling dient het bedrijfsregister de in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gegevens te bevatten, derhalve met name alle verplaatsingen naar het bedrijf, welke gegevens ter kennis van de bevoegde autoriteit (behoren te) zijn gebracht binnen een door de lidstaat bepaalde termijn van drie tot zeven dagen; voor Nederland bedraagt deze termijn drie werkdagen ingevolge artikel 22 van de Identificatieregeling.

Vaststaat dat appellante de in geding zijnde verplaatsing van 103 runderen na dertien dagen nog niet in haar bedrijfsregister had opgenomen. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 21 Registratieregeling, gelezen in samenhang met de andere genoemde artikelen.

Ook overigens kan appellantes betoog haar niet baten, nu aan het bestreden besluit mede ten grondslag is gelegd dat de bedoelde verplaatsing van de 103 runderen niet overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 en artikel 22 van de Registratieregeling binnen drie werkdagen ter kennis van verweerder is gebracht.

Derhalve heeft verweerder terecht vastgesteld dat appellante de voorschriften van de identificatie- en registratieregeling voor runderen niet in acht heeft genomen, en daarmee de desbetreffende voorwaarde om slachtpremie aan appellante te korten op grond van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, aanwezig geacht.

5.2 Appellante heeft zich voorts beroepen op het vertrouwen dat appellante heeft ontleend aan de waardering die de controlerend ambtenaar voor zijn administratie heeft uitgesproken tijdens de controle op 5 september 2002, alsmede aan telefonische informatie die een medewerker van verweerder aan appellante op 18 juni 2003 heeft verstrekt.

Dienaangaande overweegt het College dat gesteld noch gebleken is dat de bedoelde mededelingen aan appellante hebben ingehouden of de strekking hadden dat verweerder de bij artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voorgeschreven korting op de slachtpremie in het geval van appellante buiten toepassing zou laten. Dat het vertrouwen dat appellante stelt te hebben, dat verweerder anders zou besluiten dan hij bij het bestreden besluit heeft gedaan, gerechtvaardigd is door bedoelde mededelingen, is derhalve niet aangetoond.

De conclusie is dat appellantes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

5.3 Appellante heeft tenslotte begrip gevraagd voor de situatie die is ontstaan voor gezin en bedrijf als gevolg van de mond- en klauwzeercrisis en de vogelpestcrisis.

5.3.1 Het College overweegt dienaangaande ten eerste dat verweerder alvorens een korting als in geding toe te passen, behoort te verifiëren of aan alle in artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 genoemde voorwaarden is voldaan, en met name of sprake zou kunnen zijn van overmacht of bijzondere omstandigheden. Dit vormt op zichzelf reden voor verweerder extra zorgvuldig te zijn met toepassing van het bepaalde bij artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat in geval van kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien.

Anders dan verweerder heeft betoogd, blijkt uit het bezwaarschrift van appellante niet aanstonds en onmiskenbaar van de afwezigheid van met name bijzondere omstandigheden.

Verweerder is derhalve tekort geschoten in zijn verplichting appellante omtrent haar bezwaar te horen.

De conclusie is dat het beroep gegrond behoort te worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens schending van de bij artikel 7:2 Awb bepaalde hoorplicht.

5.3.2 Er bestaat naar het oordeel van het College grond de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten overeenkomstig artikel 8:72, derde lid, Awb.

Immers, tegenover hetgeen verweerder ter zitting van het College heeft aangevoerd, heeft appellante niet weersproken dat de door haar aangevoerde omstandigheden zich in 2001, respectievelijk 2003 voordeden, terwijl haar in geding zijnde verzuim in augustus en september 2002 heeft gespeeld. Ook overigens heeft appellante ter zitting niets aangevoerd dat wijst op een oorzakelijk verband tussen enerzijds niet-registratie van de aanvoer van bedoelde 103 runderen en anderzijds overmacht of bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.

Nu appellante ter zitting geen aanknopingspunten heeft geboden om wegens overmacht of bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 buiten toepassing te laten, zou verweerder inhoudelijk niet anders kunnen beslissen dan hij bij het bestreden, te vernietigen besluit heeft gedaan.

5.4 Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de volgende beslissing, waarbij het College termen ziet voor de in het dictum vermelde nadere beslissingen.

Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb acht het College geen termen aanwezig.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 28 oktober 2003;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,- (zegge: tweehonderd-twee-en-dertig

euro) wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.

Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004.

w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas