ECLI:NL:CBB:2004:AR3089
public
2015-11-16T10:41:30
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR3089
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-13
AWB 04/642
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR3089
public
2013-04-04T21:26:58
2004-10-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR3089 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-09-2004 / AWB 04/642

Wet personenvervoer 2000

Vergunning taxivervoer

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken

AWB 04/642 13 september 2004

14914 Wet personenvervoer 2000

Vergunning taxivervoer

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, h.o.d.n. B, te X, verzoeker,

gemachtigde: mr. drs. A.A. Ahmad, advocaat te Amsterdam,

tegen

de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,

gemachtigden: mr. H.J. 't Hart en A. Koonen, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 9 juli 2004 heeft het College van verzoeker een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 juni 2004. Het beroep is bij het College geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/578.

Bij dat besluit heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren die verzoeker had gemaakt tegen een op grond van de Wet personenvervoer 2000 genomen besluit van 14 mei 2003 tot intrekking van de hem verleende vergunning tot het verrichten van taxivervoer.

Bij brief van 28 juli 2004 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat het bestreden besluit wordt geschorst. Dit verzoek is bij het College geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/642.

Op 4 augustus 2004 heeft verweerder een schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van 23 augustus 2004, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Namens verzoeker is ter zitting tevens het woord gevoerd door zijn broer G.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet personenvervoer 2000 (Stb. 2000, 314; hierna: Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen:

"Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;

k. vervoerder: degene die openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

(…)

Artikel 4

(…)

2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.

(…)

Artikel 6

(…)

2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken.

(…)

Artikel 9

1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.

(…)

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

a. de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid;

(…)

Artikel 99

Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:

a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend."

In het Besluit personenvervoer 2000 (Stb. 2000, 563; hierna: Besluit) is onder meer het volgende bepaald:

"§ 6. Eis van vakbekwaamheid

Artikel 26

1. De vervoerder die openbaar vervoer, anders dan per trein, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.

2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.

(…)"

In de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven op de volgende wijze nader toegelicht:

"De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat «permanent» moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. «Daadwerkelijk» geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden. Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is. Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."

De op 29 januari 2003 in de Staatscourant gepubliceerde Beleidsregel inzake toetsing vakbekwaamheid in het taxivervoer (hierna: Beleidsregel) bepaalt onder meer het volgende:

"(…)

In een éénmanszaak zonder chauffeurs in dienst wordt de eigenaar van de eenmanszaak aangemerkt als degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer.

(…)

Inwerkingtreding en overgangsregeling

(…)

Taxiondernemingen die op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel houder zijn van een vergunning voor taxivervoer dienen op 1 januari 2005 te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid volgens de criteria die zijn vervat in deze beleidsregel. Tot die datum worden deze ondernemingen geacht te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid, indien de leiding aan het taxivervoer plaatsvindt op de manier die bij de aanvraag van de vergunning is aangegeven.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

(…)."

In de toelichting op de Beleidsregel wordt onder meer het volgende opgemerkt:

"(…)

Overgangsregeling

Bij de invoering van deze beleidsregel wordt rekening gehouden met de gerechtvaardigde verwachtingen en met de belangen van bestaande taxiondernemers. De vervoerders die bij de inwerkingtreding van deze beleidsregel in het bezit zijn van een vergunning voor taxivervoer hoeven pas op 1 januari 2005 volgens de criteria van deze beleidsregel te voldoen aan [de] eis van vakbekwaamheid. Als echter blijkt dat de vakbekwame persoon in een onderneming niet (meer) leiding geeft op de wijze die bij de aanvraag van de vergunning aannemelijk werd gemaakt, volgt nader onderzoek en kan eventueel de vergunning worden geschorst of ingetrokken."

2.2 Bij de beoordeling van de zaak gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Bij besluit van 8 november 2001 heeft verweerder verzoeker voor onbepaalde tijd vergunning verleend voor het verrichten van taxivervoer. Binnen de onderneming van verzoeker wordt voldaan aan de in het Besluit omschreven eis van vakbekwaamheid door de inbreng van C als procuratiehouder. In de aanbiedingsbrief is nog het volgende opgemerkt:

"In uw onderneming wordt de vakbekwaamheid ingebracht door een procuratiehouder. Daarmee is formeel voldaan aan het vereiste van artikel 28 Besluit Personenvervoer 2000. Ik wijs u erop dat de IVW, Divisie Vervoer een onderzoek kan instellen naar de materiële invulling van het vereiste van vakbekwaamheid."

- Bij brief van 27 februari 2003 heeft verweerder verzoeker erop geattendeerd dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Vervoer een onderzoek is gestart naar de inbreng van vakbekwaamheid binnen de onderneming van verzoeker.

In dit verband heeft verweerder, teneinde inzicht te krijgen in de wijze waarop de vakbekwaam leidinggevende persoon binnen de onderneming van verzoeker invulling geeft aan zijn functie, verzoeker verzocht die vakbekwame persoon een zogenaamd formulier "Onderzoek Verklaring Inbreng Vakbekwaamheid" te laten invullen en aan verweerder te doen toekomen.

- Op 27 maart 2003 heeft verzoeker verweerder het gevraagde formulier ingevuld doen toekomen. In dit door verzoeker en C ondertekende formulier zijn de hierna aangehaalde vragen als volgt beantwoord.

"1. U heeft een procuratiecontract overgelegd waarin staat aangegeven dat de onderneming aan u als vakbekwaam leidinggevende persoon een volmacht heeft verleend. Voor welke doeleinden maakt u gebruik van deze volmacht?

? afspraken maken voor onderhoud auto b.v.

? kijken of de rittenstaten volledig zijn ingevuld

(…)

3. Welke taken worden uitsluitend door u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming verricht? (…)

? alle taken worden gezamenlijk met de eigenaar verricht

? mijn taak als procuratiehouder is het adviseren en begeleiden v/d ondernemer

(…)

6. Geef aan hoeveel uren per week en op welke dagen en tijdstippen u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming werkzaamheden verricht?

De werkzaamheden worden verricht op iedere donderdag v/d week, 8 uur p/w.

7. Hoe vaak voert u als vakbekaam leidinggevende persoon overleg met de ondernemer/vennoten? (…)

Eén keer per week op donderdag of op de L-straat of M-straat.

(…)

14. Geef aan welke werkzaamheden u als vakbekwaam leidinggevende persoon verricht op het gebied van personeel en communicatie? (…)

Uitleg geven aan personeel v/d primaire proces, zoals de bediening v/d taximeter, en rittenkaart en werkboek.

15. Geef aan welke werkzaamheden u als vakbekwaam leidinggevende persoon verricht op het gebied van de dagelijkse bedrijfsvoering? (…)

De procuratiehouder is in noodgevallen altijd bereikbaar, voor de ondernemer, buiten de donderdag die ik altijd aanwezig ben.

16. Geef aan welke werkzaamheden u als vakbekaam leidinggevende persoon verricht op het gebied van wet- en regelgeving? (…)

Ik houd vakbladen in de gaten, mocht er een w[ij]ziging komen in de regelgeving, zorg ik er voor dat deze (…) ingevoerd word[t] in het bedrijf.

17. Heeft u als vakbekwaam leidinggevende persoon nog andere functies zowel binnen als buiten de taxibranche? (…)

a. vermeld de naam van de onderneming(en) (…):

Onderneming 1. Onderneming 2. Onderneming 3.

D E F

(…) (…) (…)

b. welke functie vervult u binnen de betreffende onderneming?

Procuratiehouder eigenaar procuratiehouder

c. hoeveel uur per week vervult u de functie?

+/- 8 uur p/w eigenaar +/- 8 uur p/w +/- 8 uur p/w

18. Hoeveel uren per week en op welke dagen verricht u als vakbekwaam leidinggevende persoon chauffeurswerkzaamheden in uw eigen onderneming?

Ik geef continu leiding aan deze onderneming, omdat ik sinds kort een chauffeur part-time in dienst heb bij E.

19. Zijn er verder nog gegevens die u niet heeft vermeld, maar die wel van belang zijn voor een juiste beoordeling? (…)

Vanaf april hebben we besloten een logboek bij te houden, van de werkzaamheden in het bedrijf. Dit i.v.m. de bewijsvoering v/d procuratie inbreng.

- Verweerder heeft bij brief van 3 april 2003 het voornemen uitgesproken de vergunning van verzoeker in te trekken.

- Bij besluit van 14 mei 2003 (kenmerk: P26224/T/TS/41172) heeft verweerder de aan verzoeker verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer met ingang van 6 augustus 2003 ingetrokken, omdat binnen de onderneming van verzoeker niet (langer) wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.

- Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 juni 2003 bezwaar gemaakt.

- Bij brief van 24 juni 2003 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat is besloten om de aan verzoeker verleende vergunning ambtshalve te wijzigen in die zin dat de intrekking van die vergunning eerst in werking treedt zeven weken ná de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist.

- Op 3 november 2003 is verzoeker naar aanleiding van zijn bezwaren door verweerder gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

"(…)

Voorafgaand aan het bestreden besluit is onder meer getoetst of onder de specifieke omstandigheden binnen de onderneming van bezwaarde, invulling aan de eis van vakbekwaamheid wordt gegeven in de persoon van C.

(…)

Volgens het formulier "Onderzoek verklaring inbreng vakbekwaamheid" worden alle taken gezamenlijk met de eigenaar verricht. De taak van de procuratiehouder is het adviseren en begeleiden van de ondernemer. Dergelijke werkzaamheden, (begeleiding en advies) kunnen echter niet gezien worden als inhoudelijke betrokkenheid bij wezenlijke beslissingen betreffende de bedrijfsgang van de vervoersonderneming van bezwaarde.

In de bezwaarprocedure verlopen de contacten niet via C maar een andere gemachtigde. Op de hoorzitting van 3 november 2003 is C niet aanwezig. Bovendien wordt in de bezwaarprocedure aangegeven dat bezwaarde opzoek is naar een nieuwe procuratiehouder. Deze gang van zaken maakt de betrokkenheid van C ook niet aannemelijk.

Bovendien geeft bezwaarde op de hoorzitting aan dat bij het behalen van het vereiste getuigschrift door hem of zijn personeelslid het contract met C verbroken wordt. De procuratiehouder heeft dan immers geen rol meer. Dit duidt erop dat C alleen aan de onderneming van bezwaarde is verbonden in verband met zijn vakbekwaamheid.

(…)

De beoordeling of een eventuele nieuwe procuratiehouder voldoet aan de gestelde vereisten valt buiten dit bezwaar. In de heroverweging in bezwaar wordt immers getoetst of het bestuursorgaan in het bestreden besluit terecht tot de conclusie is gekomen dat binnen de onderneming van A niet wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid, omdat de vakbekwame persoon C niet permanent en daadwerkelijk leiding geeft.

(…)

Een van de gevolgen van een intrekking van een vergunning kan zijn dat de ondernemer niet langer inkomsten kan werven uit het bedrijf ten behoeve waarvan de vergunning is verleend. Dit behoort tot het risicodomein van een ondernemer.

De Wet personenvervoer 2000 ordent en reguleert het beroepspersonenvervoer met het oog op onder andere een kwalitatief goed aanbod van dit vervoer op de markt. De kwaliteit van het vervoer wordt gewaarborgd via de afgifte van vergunningen. In verband met het realiseren van een kwalitatief goed aanbod van beroepspersonenvervoer op de markt, is het noodzakelijk dat de minister strak de hand houdt aan een juiste invulling van voornoemde criteria voor een taxivergunning. Indien de minister aan de constatering dat een vervoerder niet langer voldoet [aa]n de eis van vakbekwaamheid niet als consequentie zou verbinden het intrekken van de taxivergunning, zou worden voorbijgegaan aan het hiervoor omschreven doel van de wetgever.

De aanwezigheid van personeel kan een reden voor enig uitstel van de intrekking van de vergunning zijn. Bezwaarde heeft een personeelslid in dienst, te weten G. In het bezwaarschrift is aangegeven dat bezwaarde bezig is met de opleiding om het vereiste getuigschrift te behalen. Bovendien is tijdens de hoorzitting van 3 november 2003 aangegeven dat het personeelslid ook bezig is met een opleiding. Deze laatste heeft het BOV-gedeelte al behaald en zou in januari 2004 examen doen voor het AOV-gedeelte. Het beloofde bewijs van de inschrijving van de AOV-examens is ondanks een verzoek hiertoe nooit overgelegd. Uit onderzoek is gebleken dat bezwaarde in juli en september 2003 examen heeft gedaan, maar niets heeft behaald. Het persooneelslid heeft het AOV-gedeelte op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar nog niet behaald.

Conclusie

Het standpunt van belanghebbende dat voldaan wordt aan de eis van vakbekwaamheid, is gelet op de Nota van toelichting onjuist. De omstandigheden waaronder beoogd wordt de vakbekwaamheid binnen de onderneming van bezwaarde in te laten brengen door C komen niet overeen met de criteria die de wetgever daaromtrent heeft gesteld in het Besluit personenvervoer 2000 en de daarbij behorende toelichting zoals hierboven weergegeven. Van het vereiste permanent en daadwerkelijk leidinggeven kan onder deze omstandigheden in redelijkheid geen sprake zijn. Terecht is besloten om de vergunning in te trekken. De persoonlijke omstandigheden van bezwaarde maken dit niet anders. Bovendien is bezwaarde en zijn personeelslid de gelegenheid geboden om zelf het vereiste getuigschrift te behalen.

In de schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening en ter zitting heeft verweerder hieraan het navolgende toegevoegd.

Uit onderzoek is niet gebleken dat de werkzaamheden van de procuratiehouder C binnen verzoekers onderneming het gehele scala van leidinggevende taken beslaan en evenmin is gebleken dat deze procuratiehouder bij het nemen van wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de onderneming van verzoeker een dominante positie inneemt.

Dat G, de broer en werknemer van verzoeker, inmiddels, ná bekendmaking van het primaire intrekkingsbesluit en van het thans bestreden besluit, de opleiding tot vakbekwaam leidinggevend persoon binnen een taxionderneming succesvol heeft afgerond, doet in het onderhavige geschil niet ter zake. In het onderhavige geschil is enkel aan de orde de vraag of binnen de taxionderneming van verzoeker met als procuratiehouder C wordt voldaan aan de wettelijke eis van vakbekwaamheid. De vraag of vakbekwaamheid eventueel kan worden ingebracht door G valt buiten de grenzen van dit geschil en kan aldus thans niet aan de orde komen.

Het belang van het uitvoeren van wet- en regelgeving moet zwaarder wegen dan de individuele belangen van betrokken taxiondernemers. De financiële gevolgen van de intrekking van de vergunning liggen in verzoekers risicosfeer en vormen geen aanleiding af te zien van handhaving van de geldende regelgeving.

Verzoeker hoeft voor het indienen van een nieuwe aanvraag voor het verrichten van taxivervoer niet te wachten totdat hij daadwerkelijk over alle daarvoor vereiste bescheiden, zoals bijvoorbeeld een op naam van G gestelde 'verklaring omtrent gedrag', de beschikking heeft. Verzoeker zou bij zijn aanvraag kunnen volstaan met het overleggen van een op de aanvraag van een 'verklaring omtrent gedrag' betrekking hebbende kwitantie en daarbij melding maken van het feit dat zulk een verklaring na ontvangst direct aan verweerder wordt toegezonden. In dat geval kan beoordeling van de vergunningaanvraag door verweerder plaatsvinden zodra de 'verklaring omtrent gedrag' is ontvangen.

4. Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan zijn verzoek om voorlopige voorziening het navolgende ten grondslag gelegd.

De aan verzoeker verleende taxivergunning is ten onrechte ingetrokken, omdat procuratiehouder C wel degelijk nauw betrokken is bij de ondernemingsactiviteiten van verzoeker.

De intrekking van de taxivergunning heeft voor verzoeker, zijn gezin, zijn bedrijf en zijn werknemer/broer G en diens gezin verstrekkende gevolgen. Indien het taxibedrijf, tijdelijk, niet meer geëxploiteerd zou kunnen worden, zijn de vaste kosten vanwege het ontbreken van financiële reserves niet meer te dragen. Het gevolg hiervan is dat het bedrijf van verzoeker zou moeten worden gesloten en hij G, die zich bijzonder heeft ingespannen om de vereiste diploma's te behalen, zou moeten ontslaan. Per 27 juli 2004 rijdt verzoeker geen taxi meer.

G voldoet inmiddels aan het vakbekwaamheidsvereiste. De uitslagen van de door hem afgelegde examens zijn recent ontvangen en een 'verklaring omtrent gedrag' is inmiddels bij de gemeente aangevraagd. Verzoeker heeft echter bij verweerder nog geen nieuwe aanvraag voor een vergunning voor het verrichten van taxivervoer ingediend, omdat hij van andere taxiondernemers heeft vernomen dat alleen volledige aanvragen door verweerder in behandeling worden genomen en dat de behandeling van onvolledige aanvragen nog veel langer in beslag neemt. Indien de 'verklaring omtrent gedrag' op naam van G van de gemeente is ontvangen, zal verzoeker bij verweerder direct een nieuwe aanvraag indienen.

Nu door verzoeker thans concrete stappen zijn gezet om op zeer korte termijn in het bezit te komen van een nieuwe vergunning voor het verrichten van taxivervoer, dient afweging van de relevante belangen ertoe te leiden dat de onderhavige intrekking van de in 2001 aan verzoeker verleende taxivergunning nog enige tijd wordt opgeschort.

5. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.

Aan de orde is of verweerder bij het bestreden besluit terecht de intrekking van de aan verzoeker verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer heeft gehandhaafd. Het treffen van een voorlopige voorziening in een situatie als hier aan de orde komt eerst in beeld, indien, naar voorlopig oordeel, ernstig betwijfeld moet worden of de intrekking van de taxivergunning de rechtmatigheidstoets niet zal kunnen doorstaan.

De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, juncto artikel 9, eerste lid, van de Wet kan een vergunning voor het verrichten van taxivervoer worden ingetrokken indien een vervoerder niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, nadat hij op aanvraag een taxivergunning heeft verleend, te onderzoeken of de invulling in de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en als dat niet het geval is en geen sprake is van permanent en daadwerkelijk leiding geven, de verleende vergunning in te trekken. Deze handelwijze van verweerder is niet in strijd met het vertrouwensbeginsel, te meer nu in de aanbiedingsbrief bij het besluit tot vergunningverlening reeds is gewezen op de mogelijkheid dat een onderzoek zal worden ingesteld naar de materiële invulling van het vakbekwaamheidsvereiste. Verzoeker heeft dan ook steeds rekening moeten houden met een onderzoek en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid dat de vergunning zou worden ingetrokken.

De vergunning van verzoeker is niet ingetrokken omdat de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een procuratiehouder, maar omdat verweerder van oordeel is dat de werkzaamheden die procuratiehouder C in verzoekers onderneming verricht, niet kunnen worden aangemerkt als permanent en daadwerkelijk leidinggeven, zoals dat op grond van het bepaalde in artikel 26, tweede lid, van het Besluit is vereist. Hiermee wordt volgens verweerder in de onderneming van verzoeker niet voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.

Op basis van de voorhanden zijnde informatie overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder aan de in de OVIV vervatte informatie de conclusie heeft kunnen en mogen verbinden dat niet aannemelijk is dat de taken van C zich uitstrekken over het gehele scala van leidinggevende werkzaamheden. In feite wijst de beantwoording van de vragen in de OVIV er veeleer op dat C zich beperkt tot advisering en beantwoording van bij verzoeker levende vragen en dat de leiding van de onderneming in de praktijk, in plaats van bij degene die aan het vakbekwaamheidsvereiste voldoet, bij verzoeker zelf berust.

Een en ander wordt onder meer geïllustreerd door de beantwoording door C van enkele in het OVIV-formulier opgenomen vragen. C heeft immers aangegeven (-) dat er binnen de onderneming van verzoeker geen taken zijn die uitsluitend door C worden verricht en dat de taak van de procuratiehouder het adviseren en begeleiden van verzoeker inhoudt (vraag 3), (-) dat C ongeveer acht uren per week op donderdag de werkzaamheden als vakbekwaam leidinggevende persoon verricht (vraag 6), (-) dat één keer per week op donderdag overleg tussen C en verzoeker plaatsvindt (vraag 7) en (-) dat de werkzaamheden van C bestaan uit het geven van uitleg/adviezen.

In het licht hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder verzoekers vergunning terecht en op goede gronden heeft ingetrokken.

Nu verweerder verzoeker reeds op 3 april 2003 zijn voornemen tot intrekking van de verleende taxivergunning heeft kenbaar gemaakt en deze intrekking laatstelijk nog is opgeschort tot zeven weken na bekendmaking van het bestreden besluit, is verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aan de belangen van verzoeker tegemoetgekomen.

Verweerder was niet gehouden de onderhavige intrekking van verzoekers vergunning nog enige tijd op te schorten, teneinde verzoekers broer en werknemer G de gelegenheid te bieden vakbekwaam te worden en binnen de onderneming van verzoeker de positie van vakbekwaam leidinggevende persoon in te nemen. Daargelaten dat het op een andere wijze invullen van de vakbekwaamheidseis binnen een taxionderneming de indiening van een nieuwe, op een dergelijke concrete situatie toegespitste, vergunning voor het verrichten van taxivervoer vereist, moet het belang dat is gemoeid met de handhaving van de regelgeving, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zwaarder wegen dan het belang verzoeker in dezen. Dat de intrekking van de vergunning van verzoeker financiële gevolgen heeft, is een omstandigheid die volledig in zijn risicosfeer ligt.

Aan het vorenstaande doet de omstandigheid dat G inmiddels ook daadwerkelijk de voor vakbekwaamheid benodigde diploma's heeft behaald, niet af. Het ligt in dit verband op de weg van verzoeker bij verweerder zo spoedig mogelijk een aanvraag voor een vergunning voor het verrichten van taxivervoer, welke op de nieuw ontstane concrete situatie betrekking heeft, in te dienen . Verweerder zal vervolgens, zoals ter zitting is toegezegd, op zulk een aanvraag van verzoeker, zodra alle voor een beoordeling benodigde bescheiden en gegevens zijn overgelegd, met bekwame spoed een beslissing nemen.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek zal dan ook worden afgewezen.

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2004.

w.g. M.A. van der Ham w.g. M.S. Hoppener