ECLI:NL:CBB:2004:AR3125
public
2015-11-16T08:00:26
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR3125
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-08-17
AWB 03/964
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Wet op de Accountants-administratieconsulenten
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR3125
public
2013-04-04T21:27:06
2004-10-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR3125 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 17-08-2004 / AWB 03/964

Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

Raad van tucht Amsterdam

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 03/964 17 augustus 2004

20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

Raad van tucht Amsterdam

Uitspraak in de zaak van:

A AA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 24 juni 2003,

gemachtigde: mr. E.M. Soerjatin, advocaat te Amsterdam.

1. De procedure

Bij brief met bijlagen van 10 februari 2003 heeft C te D (hierna: klager) bij de raad van tucht een klacht ingediend tegen appellant, welke klacht nader is onderbouwd bij brief van 21 februari 2003.

Bij beslissing van 24 juni 2003 heeft de raad van tucht uitspraak gedaan op de klacht.

Bij een op 18 augustus 2003 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep ingesteld bij het College.

De raad van tucht heeft bij brief van 21 augustus 2003 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Bij brief van 6 oktober 2003 heeft de raad van tucht het College desgevraagd nog een op de zaak betrekking hebbend stuk doen toekomen.

Op 10 juni 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Aldaar waren aanwezig appellant en zijn gemachtigde.

2. De bestreden tuchtbeslissing

Bij de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de raad van tucht de klacht van klager gegrond verklaard en appellant de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd.

Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling daarvan en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.

3. De beoordeling van het beroep

3.1 Het beroep is niet gericht tegen de gegrondverklaring van de klacht, doch enkel tegen de door de raad van tucht opgelegde maatregel van schriftelijke berisping. De grieven dienen dan ook in dat licht te worden bezien.

3.2 Vaststaat dat appellant, zoals ook de raad van tucht heeft vastgesteld, zonder dat klager daarvan wist een document, bevattende een afschrift van een akte van cessie inzake de overdracht van een vordering van klager aan appellant, heeft voorzien van een gefotokopieerde handtekening van klager. Appellant heeft van dit document geen gebruik gemaakt.

3.3 Het College acht deze manipulatie met genoemd document, dat klager later in handen is gekomen, schadelijk voor het vertrouwen dat in appellant als accountant-administratieconsulent moet kunnen worden gesteld. Geoordeeld moet worden dat deze handelwijze zich niet verdraagt met de eer van de stand van de Accountants-Administratieconsulenten. Derhalve heeft appellant gehandeld in strijd met artikel 5 van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA).

3.4 Met betrekking tot de zwaarte van de in het geding zijnde maatregel overweegt het College dat appellant uit hoofde van zijn functie aanstonds het tuchtrechtelijk laakbare van zijn handelen had behoren te beseffen. Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, de akte slechts met goedkeuring van klager zou hebben gebruikt en dat hij voornoemd document heeft bewerkt om het klager gemakkelijker te maken, geeft wel een verklaring voor zijn handelwijze, doch kan geen verontschuldiging daarvoor opleveren.

In het feit dat onderhavige klacht de eerste is die tegen appellant is ingediend, ziet het College geen aanleiding voor het opleggen van een lichtere maatregel dan welke de raad van tucht heeft opgelegd. Ook overigens leidt het door appellant gestelde niet tot een ander oordeel ter zake van de zwaarte van de litigieuze maatregel.

3.5 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

De hierna te vermelden beslissing berust op titel IV van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en artikel 5 GBAA.

4. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. C.J. Borman en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. A. Venekamp