ECLI:NL:CBB:2004:AR3148
public
2015-11-16T10:24:06
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR3148
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-16
AWB 03/1263
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Wijzigingswet Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures)
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR3148
public
2013-04-04T21:27:11
2004-10-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR3148 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 16-09-2004 / AWB 03/1263

vergoeding van kosten voor juridische bijstand ingevolge artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

AWB 03/1263 16 september 2004

40011 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Kosten bestuurlijke voorprocedures

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: B, werkzaam bij Accon Accountants & Adviseurs te Arnhem,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.T. Stevens, werkzaam bij verweerders agentschap LASER,

1. De procedure

Op 16 oktober 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 september 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van kosten voor juridische bijstand ingevolge artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ongegrond verklaard.

Op 21 januari 2004 heeft het College van verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen en op 23 januari 2004 is een verweerschrift ingediend.

Op 10 augustus 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder is verschenen en zijn standpunt heeft toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Ingevolge de Wet van 24 januari 2002 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures; hierna: de Wet van 24 januari 2002), is artikel 7:15 Awb met ingang van 12 maart 2002 als volgt komen te luiden:

"(…)

2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. (…)

3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld."

Artikel III van de Wet van 24 januari 2002 luidt als volgt:

"Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing, indien het besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen."

Artikel 8:75 Awb luidde als volgt:

"1. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. (…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Ten tijde van de mond- en klauwzeercrisis in 2001 heeft op het bedrijf van appellant een ruiming plaatsgevonden.

- Door middel van een op 22 maart 2001 door appellant onder voorbehoud van alle rechten en weren ondertekend formulier "Mededeling als bedoeld in artikel 89 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren" heeft appellant verklaard niet onder de Landbouwregeling te vallen.

- Door middel van een op 14 juni 2001 door appellant ondertekend formulier "Mededeling als bedoeld in artikel 89 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren" heeft appellant verklaard wel onder de Landbouwregeling te vallen.

- Bij besluit van 28 juni 2001 heeft verweerder op de voet van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren appellant een tegemoetkoming in de schade toegekend.

- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

- Op 12 september 2002 heeft appellant zijn bezwaren telefonisch toegelicht.

- Op eveneens 12 september 2003 heeft verweerder informatie ingewonnen bij de Belastingdienst te Apeldoorn. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat appellant onder de Landbouwregeling valt.

- Op 18 september 2002 heeft verweerder appellant het door hem gevraagde bedrag uitgekeerd.

- Bij besluit van 24 oktober 2002 heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 28 juni 2001 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

- Bij brief van 25 oktober 2002, door verweerder voor ontvangst gestempeld op 28 oktober 2002, heeft appellant verweerder verzocht de kosten van de bezwaarprocedure op de voet van artikel 7:15, tweede lid, Awb aan hem te vergoeden.

- Bij besluit van 19 maart 2003 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 mei 2003 bezwaar gemaakt.

- Op 17 juli 2003 is appellant telefonisch gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

- Bij een eerder tussen partijen gewezen uitspraak van 24 februari 2004, nr. AWB 02/1951, heeft het College het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 24 oktober 2002 niet-ontvankelijk verklaard.

3. Het bestreden besluit en nadere standpunt verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat, nu het verzoek om kostenvergoeding is ingediend nadat de beslissing op het bezwaar is genomen, het verzoek terecht op grond van (het nieuwe) artikel 7:15, derde lid, Awb is afgewezen.

In het verweerschrift alsook ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven dat het primaire besluit van 28 juni 2001 is genomen vóór de inwerkingtreding op 12 maart 2002 van de Wet van 24 januari 2002. Dit betekent ingevolge artikel III van genoemde wet dat artikel 8:75 Awb, zoals dit luidde voor genoemd tijdstip van inwerkingtreding, in het onderhavige geval van toepassing is. Ingevolge het toepasselijke oude recht komen - aldus verweerder - kosten in de bezwaarfase in beginsel ten laste van de belanghebbende. Deze kosten komen alleen dan voor vergoeding in aanmerking als het primaire besluit tegen beter weten in onrechtmatig is genomen. Volgens verweerder is daarvan geen sprake.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft allereerst betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het verzoek om kostenvergoeding te laat is ingediend. Immers, op het moment dat het verzoek is ingediend, was een formele beslissing op het bezwaar nog niet ontvangen. Het risico dat die beslissing niet tijdig door appellant of zijn adviseur is ontvangen, berust bij verweerder.

Appellant staat voorts op het standpunt dat verweerder heeft miskend dat is voldaan aan de voorwaarden genoemd in (het nieuwe) artikel 7:15, tweede lid, Awb. In de procedure naar aanleiding waarvan appellant om een tegemoetkoming in de schade heeft verzocht, heeft verweerder ten onrechte in eerste instantie een vergoeding uitgekeerd onder toepassing van de BTW-regeling, terwijl de landbouwregeling toegepast had moeten worden.

Appellant heeft zich juridisch moeten laten bijstaan om die onrechtmatigheid aan te tonen.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt vast dat ingevolge artikel III van de Wet van 24 januari 2002, welke wet inwerking is getreden op 12 maart 2002, artikel 8:75 Awb zoals dit luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft, indien het besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen. Hieruit volgt dat op besluiten die vóór 12 maart 2002 zijn genomen, het oude artikel 8:75 Awb van toepassing is en aldus de in het nieuwe artikel 7:15 Awb getroffen voorziening inzake veroordeling in de kosten van bezwaar en beroep nog niet geldt.

Nu het primaire besluit, waaraan het verzoek van appellant om vergoeding van proceskosten is verbonden, vóór 12 maart 2002 is genomen, is op dit verzoek het oude artikel 8:75 van toepassing.

Toepassing van dit voorschrift kan niet leiden tot inwilliging van appellants verzoek. Immers, ingevolge het vóór 12 maart 2002 geldende recht dienen, zoals in vaste rechtspraak hieromtrent tot uitdrukking komt, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 16 december 1993, Stb. 650 (tweede tranche Awb), de in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten in beginsel voor rekening van belanghebbenden te blijven en kunnen deze slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding in aanmerking komen. Er is slechts plaats voor vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, indien de primaire besluitvorming dermate ernstige gebreken vertoont dat gezegd moet worden dat het bestuursorgaan tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen.

Naar de opvatting van het College kleven aan het besluit van 28 juni 2001 geen zodanig ernstige gebreken dat geoordeeld moet worden dat verweerder tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen. Bij dit oordeel is mede in aanmerking genomen dat appellant zelf ook heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid omtrent de vraag of hij al dan niet onder de Landbouwregeling viel. Zulks kon immers niet eenduidig worden opgemaakt uit de door hem getekende formulieren, met name niet uit het op 12 maart 2001 getekende formulier waarop appellant aangeeft niet onder de Landbouwregeling te vallen.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. L. van Duuren