ECLI:NL:CBB:2004:AR3187
public
2015-11-10T16:29:28
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR3187
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-09-15
AWB 03/1348
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen 4
Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen 13
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR3187
public
2013-04-04T21:27:20
2004-10-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR3187 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 15-09-2004 / AWB 03/1348

Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1348 15 september 2004

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: ing. M.J. Zeinstra, te Dronrijp,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 23 oktober 2003, bij het College binnengekomen op 29 oktober 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 september 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.

Bij brief van 1 december 2003 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 12 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 11 augustus 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van verweerder is verschenen. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) luidt onder meer als volgt:

"Artikel 4

(…)

3. De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien:

a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektenwet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;

b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland;

c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen akkerland heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen;

d. en voorafgaande aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER. Een schriftelijke aanvraag daartoe kan in de periode die loopt van 15 oktober tot en met 1 december worden ingediend.

(…)

Artikel 13

1. Indien de producent één of meer verplichtingen als bedoeld in de in artikel 1 genoemde verordeningen of van deze regeling niet kan nakomen wegens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van verordening 2419/2001, ontvangt LASER binnen 10 werkdagen vanaf het tijdstip waarop dit voor de producent mogelijk is, hiervan schriftelijk bericht.

2. De producent voegt bij de berichtgeving, bedoeld in het eerste lid, bewijsstukken bij ter ondersteuning van zijn beroep op overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in het eerste lid."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant teelt akkerbouwgewassen. Zijn bedrijf ligt in een ruilverkavelingsgebied.

- De Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling heeft verweerder bij brief van 29 november 2002 op de hoogte gesteld van het feit dat de ruilverkaveling in de fase van afronding van het plan van toedeling verkeert, waarbij zij heeft meegedeeld dat de grondgebruikers bij de overgang naar de nieuwe toedeling de oude rechten graag meenemen naar de nieuw in gebruik te nemen percelen, op grond waarvan zij verweerder verzocht de aanvragen van de betrokken grondgebruikers te honoreren.

- De Landinrichtingscommissie heeft appellant op 2 december 2002 een 'Opgave grondgebruik', steunend op een 'Plan van tijdelijk gebruik', toegestuurd. In deze opgave, die geldt voor het oogstjaar 2003, staat welke percelen van appellant door anderen in gebruik zullen worden genomen en welke percelen aan hem in gebruik zullen worden gegeven.

- Op 4 februari 2003 heeft appellant bij verweerder een Aanvraag vergunning definitie akkerland 2003 ingediend.

- Bij besluit van 4 februari 2003 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat de aanvraag na afloop van de uiterste indiendatum was ontvangen.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 maart 2003 bezwaar gemaakt.

- Op 23 juli 2003 heeft verweerder appellant telefonisch doen horen.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Ten verweer is onder meer aangevoerd dat appellant op of rond 2 december 2002 op de hoogte was van de uitkomsten van de ruilverkaveling en rond die datum zijn aanvraag had kunnen indienen. Bij een zodanige, eerdere aanvraag van appellant zou verweerder terdege rekening hebben gehouden met de stand van de ruilverkaveling.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft naar voren gebracht dat hij voor 1 december 2002 nog niet was geïnformeerd over het feit dat hij binnen een redelijke termijn te horen zou krijgen dat hij land zou kwijt raken en/of mogelijk ander land (terug) zou krijgen, laat staan dat hij wist dat hij land kwijt zou raken waarop de definitie akkerland rustte. Appellant meent dan ook dat hem niet te verwijten valt dat hij de aanvraag niet voor 1 december 2002 heeft ingediend.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder verplicht was de aanvraag van appellant, ook al was deze na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Regeling ingediend, inhoudelijk te behandelen.

Ten aanzien van het karakter dan de indieningstermijn overweegt het College als volgt. Voor 13 oktober 2002 luidde de laatste zin van artikel 4, derde lid, van de Regeling aldus: "Een schriftelijke aanvraag voor de hiervoor bedoelde toestemming wordt uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen door LASER ontvangen.".

Bij de op die datum in werking getreden Wijziging van Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen van 11 oktober 2002, Staatscourant 2002, nr. 196, pag. 12, is de volgende toelichting gegeven:

"Vervangen van subsidiewaardige gronden (akkerland)

Gronden waarop in het kader van deze regeling gesubsidieerde teelt mogelijk is (voornamelijk gronden die in één van de jaren 1987-1991 als akkerland in gebruik waren) kunnen onder voorwaarden worden vervangen door andere gronden waarop geen gesubsidieerde teelt mogelijk is. Na vervanging kan op de vervangende grond wel en op de vervangen grond geen gesubsidieerde teelt in het kader van de regeling plaatsvinden. Voor deze vervanging is toestemming van LASER nodig (artikel 4, derde lid van de regeling). De periode voor het indienen van een aanvraag voor deze toestemming wordt nu gewijzigd. LASER kan hierdoor vóór het nieuwe verkoopseizoen een beslissing nemen op de aanvraag. De producent kan daarmee dan al rekening houden bij het indienen van zijn aanvraag oppervlakten voor dat verkoopseizoen."

Hieruit leidt het College af dat de datum van 1 december, evenals voorheen de datum 1 maart, bedoeld is als een fatale datum en als zodanig moet worden uitgelegd. Overschrijding van die termijn kan slechts in de in artikel 13 van de Regeling genoemde gevallen tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag leiden.

Het College is het met appellant eens dat het voor hem niet mogelijk was met opgave van de vervangende percelen voor 1 december 2002 een aanvraag in te dienen. Uit de stukken blijkt immers dat appellant niet wist welke percelen hem voor het oogstjaar 2003 in gebruik zouden (kunnen) worden gegeven. Het desbetreffende 'Plan van tijdelijk gebruik' van de Landinrichtingscommissie is eerst op 2 december 2002 gedateerd en op 4 december 2002 door appellant ontvangen. Vanaf dat moment was hij in de gelegenheid een aanvraag in te dienen.

Het College is van oordeel dat appellant geen steekhoudende verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij tot 4 februari 2003 met de indiening van de aanvraag heeft gewacht. Ook als het zo zou zijn, hetgeen van de zijde van appellant tijdens het telefonische horen door verweerder naar voren is gebracht, dat het 'Plan van tijdelijk gebruik' van 2 december 2002 nog slechts de status van een concept had, dan nog was het vanaf dat moment mogelijk een aanvraag in te dienen, eventueel met de vermelding dat de situatie nog kon worden gewijzigd. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard, zou, indien een aanvraag zo spoedig mogelijk na 2 december 2002 was ingediend, terdege rekening zijn gehouden met de gegeven stand van de ruilverkaveling.

Naar het oordeel van het College vormt het ontbreken van bedoeld 'Plan van tijdelijk gebruik' op 1 december 2002 een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 13 van de Regeling. Geen grond bestaat echter voor het oordeel dat wegens deze omstandigheid appellant zijn aanvraag niet eerder dan op 4 februari 2003 heeft kunnen indienen.

Voorts oordeelt het College dat de brief van de Landinrichtingscommissie van 29 november 2002 niet als een aanvraag namens appellant kan worden beschouwd. Deze brief gaat er integendeel van uit dat de betrokken grondgebruikers zelf aanvragen hebben ingediend of nog zullen indienen.

Het College is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit terecht zijn eerdere beslissing heeft gehandhaafd dat de aanvraag niet meer voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking kwam.

5.2 De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. J.A. Hagen en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004.

w.g. M.J. Kuiper w.g. R. Meijer