ECLI:NL:CBB:2004:AR4477
public
2015-11-11T02:51:11
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR4477
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-10-06
AWB 03/680
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR4477
public
2013-04-04T21:31:29
2004-10-25
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR4477 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 06-10-2004 / AWB 03/680

Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2002

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(derde enkelvoudige kamer)

AWB 03/680 6 oktober 2004

4000 Heffing

Uitspraak in de zaak van:

Ribon Quality Culture B.V., te Wevershoof, appellante,

tegen

het Productschap Tuinbouw, verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 18 juni 2003, bij het College binnengekomen op 20 juni 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 mei 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de haar opgelegde heffing op grond van de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2002 (hierna: de Verordening).

Bij brief van 23 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Het College heeft besloten, met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het onderzoek te sluiten en zonder zitting uitspraak te doen.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 7 april 2003 heeft verweerder appellante een nota toegezonden tot betaling van een heffing over de teelt van groenten en fruit voor het jaar 2002 van 1.500 euro verhoogd met administratiekosten van 40 euro. De nota betreft een ambtshalve schatting, nu appellante de aangifte niet heeft ingezonden.

- Hiertegen heeft appellante bij brief van 9 mei 2003 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende vermeld:

“Als teler van broccoli maak ik mij ernstig zorgen over de toegenomen stijging inzake de heffing voor het Productschap en de gelden die vanuit het Productschap geïnd worden.

Het bedrag dat we nu aan heffing moeten betalen voor ons product is voor ons, en vele andere collega’s, aanzienlijk hoger dan ten tijde van de areaalheffing. Tevens verkopen we ons product all in, d.w.z. incl. fust e.d., waardoor heffing op basis van omzet niet reëel is vergeleken over areaalheffing.

De heffingen vinden plaats op basis van de omzet, berekend aan de hand van de jaarrekeningen betreffende het geheven jaar. Deze verslagen zijn nooit klaar voor 28 februari, waardoor de aangifte twee maal ingevuld dient te worden (schatting en werkelijke), wat zorgt voor extra werk voor ons en onze boekhoudkantoor met de betreffende extra kosten. Het papierwerk in de agrarische sector zou minder gaan worden, maar op deze manier wordt dit alleen maar meer, i.p.v. minder.

Middels deze brief willen we dan ook bezwaar aantekenen tegen de ons opgelegde heffing. Tevens zouden we u willen vragen om, in samenspraak met de telers in vollegrondsgroente/koolsector, de heffing nogmaals tegen het licht te houden. Wellicht dat andere inzichten kunnen leiden tot een reële heffing.”

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is het onder meer het volgende overwogen:

“Uw bezwaar richt zich tegen de hoogte van de heffing en de wijze van de aangifte. De verordening is een algemeen verbindend voorschrift, waartegen geen beroep of bezwaar openstaat. Nu uw bezwaar zich richt tegen onderdelen van de verordening is uw bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk.

Wel is uw brief doorgeleid aan de heer W. Daale van het productschap; de heer Daale behandelt verzoeken en klachten van ondernemers.”

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft in beroep dezelfde gronden aangevoerd als in bezwaar.

5. De beoordeling van het geschil

Het College dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het komt het College voor dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de door appellante naar voren gebrachte bezwaren. Het College verstaat deze aldus dat appellante zich met haar bezwaarschrift verzet tegen de haar bij besluit van 7 april 2003 opgelegde heffing. Dit besluit is een besluit in de zin van de Awb waartegen ingevolge artikel 7:1 Awb bezwaar open staat. Appellante voert gronden aan waarom zij een lagere heffing zou moeten betalen. Ook indien de aangevoerde gronden zouden afstuiten op het feit dat de heffing conform de Verordening is opgelegd en dat er geen aanleiding is de Verordening onverbindend te achten of buiten toepassing te laten, kan niet worden volgehouden dat het gaat om een niet-ontvankelijk bezwaar, gericht tegen deze Verordening. Het beroep van appellante moet derhalve kennelijk gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, onder bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

- gelast verweerder het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden ad € 232,00 (zegge: tweehonderd-en-tweeëndertig

euro).

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz