ECLI:NL:CBB:2004:AR5344
public
2015-11-10T23:35:54
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR5344
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-03
AWB 03/607
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR5344
public
2013-04-04T21:34:08
2004-11-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR5344 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-11-2004 / AWB 03/607

weigering van slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 03/607 3 november 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: B, werkzaam bij C te X,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 27 mei 2003, bij het College binnengekomen op 2 juni 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 mei 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 11 juni 2002 strekkende tot gedeeltelijke weigering van slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).

Bij brief van 28 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op verzoek van het College heeft verweerder bij brief van 3 februari 2004 in een aanvullend verweerschrift enkele vragen beantwoord.

Bij brief van 25 maart 2004 heeft appellant een nader stuk ingediend.

Op 22 september 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Aan de zijde van appellant is tevens D verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (Pb L 181, blz. 30) luidt, voorzover hier van belang:

"Artikel 35

Aanvraag

1. (…)

De steunaanvraag "dieren" moet worden ingediend binnen een door de lidstaat vast te stellen termijn die niet langer kan zijn dan zes maanden na het slachten van het dier of, in geval van uitvoer, na de datum waarop het dier het douanegebied van de Gemeenschap verlaat, en uiterlijk eind februari van het volgende jaar moet eindigen behalve wanneer zich bij uitvoer of verzending een uitzonderingsgeval voordoet, waarover de betrokken lidstaat dient te beslissen.

(…)

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kunnen lidstaten die beschikken over een gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 820/97, bepalen dat de door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit verstrekte gegevens betreffende de slacht van de dieren van een bepaalde producent als aanvraag voor een slachtpremie namens deze producent worden beschouwd, voorzover dit gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de gegevens ervan voor de toepassing van de slachtpremieregeling en in voorkomend geval voor de betaling van de speciale premie bij het slachten en/of de uitkering van de extra betalingen indien deze bij het slachten worden uitgekeerd en/of de betaling van de seizoencorrectiepremie.

(…)"

Artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb L 391, blz. 36) luidt, voorzover thans van belang:

"1. Behoudens overmacht leidt het te laat indienen van een aanvraag tot een verlaging van de steunbedragen waarop de aanvraag betrekking heeft, waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, met 1 % per werkdag. In geval van een vertraging van meer dan 20 dagen wordt de aanvraag niet ontvankelijk en kan deze niet langer tot toekenning van een bedrag leiden.

Voor de toepassing van dit artikel wordt als een "aanvraag" beschouwd: een steunaanvraag (…) "dieren".

(…)"

De Regeling luidt, voorzover hier en ten tijde van belang:

"Artikel 2.4b

2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I & R-register.

Artikel 2.6

2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, is niet ontvankelijk indien de melding van de slacht niet binnen 25 dagen na de slacht van het betrokken rund heeft plaatsgevonden op de wijze zoals bepaald in de PVV-verordening. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 28 april 2001 is het rund van appellant met ID-nummer NL 223304132 geslacht in de slachterij van de gemachtigde van appellant.

- Bij schrijven van 1 februari 2002 heeft de gemachtigde van appellant aan het I&R Bureau Runderen medegedeeld dat enkele geslachte runderen, waaronder het rund met ID-nummer NL 223304132, ten onrechte niet (automatisch) als afgemeld staan geregistreerd in het I&R-register. Daarbij is verzocht te controleren of er iets is fout gegaan in het I&R-systeem, aangezien de andere runderen, die blijkens de daglijsten slachtgegevens op dezelfde dag zijn geslacht, wel als afgemeld zijn geregistreerd.

- Bij brief van 14 maart 2002 heeft het I&R Bureau medegedeeld dat een aantal runderen reeds waren gemeld en dat de overige runderen, waaronder het rund van appellant, op 1 februari 2002 een slachtdatum is gegeven. Daarbij is aangegeven dat de melddatum van deze runderen niet kan worden aangepast.

- Naar aanleiding van een mededeling van de Vereniging van Kleine Slachterijen van 28 maart 2002, dat tot 8 april 2002 herstelmeldingen kunnen worden doorgevoerd voor dieren die bij het I&R Bureau zijn afgemeld, heeft de gemachtigde van appellant aan het I&R Bureau verzocht gegevens te herstellen.

- Daarop heeft het I&R Bureau bij brief van 4 april 2002 als volgt gereageerd:

"(…)

Ten eerste wil ik u meedelen dat er inderdaad een mogelijkheid is om I&R-gegevens te herstellen en dat voor geslachte runderen geldt dat dit voor 8 april 2002 ingediend moet zijn om dit mee te nemen in de definitieve beoordeling voor de slachtpremie over het jaar 2001. U geeft aan dat u reeds verzoeken tot herstel heeft doorgegeven. Als u geen tegenbericht heeft ontvangen ga ik ervan uit dat dit door ons verwerkt is. (…)

Ten tweede, om misverstanden te voorkomen, deel ik u mee dat de melddata niet teruggezet kan worden."

- Bij besluit van 11 juni 2002 heeft verweerder, voorzover thans van belang, premie geweigerd voor het rund met ID-nummer NL 223304132, omdat de aanvraag te laat is ingediend.

- Daartegen heeft de gemachtigde van appellant bij brief van 12 juli 2002 bezwaar ingediend.

- Bij brief van 7 april 2003 is het bezwaarschrift aangevuld. Verweerder heeft bij brief van dezelfde datum bevestigd dat doro appellant van de mogelijkheid te worden gehoord wordt afgezien.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in het I&R-register als slachtdatum 28 april 2001 staat vermeld en als datum van melding van de slacht 1 februari 2002. Derhalve staat vast dat van het betrokken rund de melding van slacht niet heeft plaatsgevonden binnen 25 dagen na datum van de slacht en ook dat de melding niet heeft plaatsgevonden in de kortingsperiode. Daarnaast wijst verweerder erop dat in de brief van 4 april 2002 van het I&R Bureau, teneinde misverstanden te voorkomen, is vermeld dat de melddata niet kunnen worden teruggezet. De aanvraag voor het betreffende rund is dan ook, gelet op de van toepassing zijnde regelgeving, niet-ontvankelijk zodat geen premie kan worden verstrekt.

Verweerder heeft hieraan in het verweerschrift nog toegevoegd dat het I&R-systeem bij beschikking van 13 juli 1999 door de Europese Commissie is erkend als volledig operationeel en derhalve kan worden aangemerkt als een goedgekeurd controlesysteem, geschikt voor de door verweerder gebruikte doeleinden. Appellant is voorts volgens verweerder te allen tijde zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van de gegevens in het I&R-register. Bij een administratieve controle is het register leidend. Bovendien heeft appellant zich door het tekenen van de deelnamemelding voor de slachtpremieregeling akkoord verklaard met het gebruik van de gegevens uit het I&R-register.

In het aanvullend verweerschrift heeft verweerder voorts verduidelijkt dat de datum waarop de slachterij de slacht heeft gemeld niet kan worden gewijzigd. De Vereniging van Kleine Slachterijen heeft in haar door appellant in bezwaar aangehaalde mededeling onder de term "afmeldingen”" gedoeld op de slacht-, aan- en afvoerdata, welke data inderdaad nog konden worden hersteld indien deze onjuist waren ingevoerd. Volgens verweerder heeft het I&R Bureau hierover geen twijfel laten bestaan in zijn brief van 4 april 2002. Ter zitting heeft verweerder in dit verband gesteld dat slechts bij evident onjuiste melddata wijziging daarvan mogelijk is. Dit betreft dan de zeer uitzonderlijke gevallen waarin het I&R-systeem is uitgevallen of wanneer objectief kan worden aangetoond dat door een derde partij niet correct is afgemeld.

4. Het standpunt van appellant

Appellant stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het Nederlandse gegevensbestand, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 2342/1999, voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de gegevens die nodig zijn voor de toekenning van premies. Appellant verwijst in dit verband naar hetgeen in de bezwaarprocedure is aangevoerd. Hij stelt ervan overtuigd te zijn dat de slacht van het onderhavige rund gelijktijdig met de andere runderen die op dezelfde dag zijn geslacht is gemeld. Hij acht het niet juist dat de consequenties van het gebrekkige gegevensbestand worden afgewenteld op de veehouder en/of het slachthuis. Ten slotte blijkt volgens appellant uit de mededelingen van de Vereniging van Kleine Slachterijen en een bericht in de nieuwsbrief van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (lente 2004) dat, anders dan verweerder beweert, foutieve registraties in het I&R-systeem kunnen worden hersteld.

Ter zitting is namens appellant nog naar voren gebracht dat de in 2001 geslachte runderen niet geautomatiseerd, maar telefonisch zijn afgemeld. Omdat daarvan geen bevestiging werd verstuurd bestond niet de kans om fouten tijdig te ontdekken en herstellen. Via het zogenoemde voice response-systeem kon weliswaar een terugmelding worden gekregen, maar deze is door de gemachtigde van appellant nooit opgenomen, zodat thans niet kan worden bewezen dat het rund van appellant daadwerkelijk in april 2001 is afgemeld. Dit mag evenwel niet ten nadele van appellant komen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College moet in de eerste plaats constateren dat appellant zijn stelling, dat het rund met ID-nummer NL 223304132 binnen de in artikel 2.6 van de Regeling genoemde termijn van 25 dagen bij het I&R Bureau is afgemeld, niet heeft kunnen onderbouwen met enig bewijsmateriaal. Evenmin kunnen naar het oordeel van het College in hetgeen appellant ter zake heeft aangevoerd aanknopingspunten worden gevonden om te twijfelen aan de goede werking van het voice response-systeem ten tijde van de gestelde melding van de slacht. De in dit verband door appellant opgeworpen vraag of de bewijslast in deze, om aan te tonen dat de fout bij het I&R Bureau ligt, bij hem behoort te rusten, beantwoordt het College bevestigend. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

Het I&R-systeem is bij beschikking van 13 juli 1999 door de Europese Commissie met ingang van 1 oktober 1999 erkend als volledig operationeel gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b, van de Verordening (EG) nr. 820/97. Voorts is ter zitting gebleken dat het voice response-systeem de mogelijkheid biedt aan de melder om direct terug te horen of de melding juist is verlopen. Onder deze omstandigheden, en nu appellant zich door het tekenen van de deelnamemelding voor de slachtpremieregeling akkoord heeft verklaard met het gebruik van de gegevens uit het I&R-register, ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat de bewijslast in deze, om aan te tonen dat het rund op 28 april 2001 al is gemeld, niet bij appellant behoort te rusten. Het beroep kan in zoverre niet slagen.

5.2 Voorzover appellant betoogt dat hij uit de brief van het I&R Bureau van 4 april 2002 mocht afleiden dat de op 1 februari 2002 alsnog gemelde slacht tot het toekennen van premie zou leiden, is het College, met verweerder, van oordeel dat uit de betreffende brief voldoende duidelijk blijkt dat slechts eventuele data van aan- en afvoer en slacht gewijzigd kunnen worden en niet de datum waarop die gebeurtenissen in het I&R-systeem zijn gemeld. Het College voegt hier aan toe verweerders ter zitting naar voren gebrachte opmerking te onderschrijven, dat het toelaten dat melddata gewijzigd kunnen worden zou betekenen dat met terugwerkende kracht aanvragen voor slachtpremie kunnen worden gedaan. Niet zonder reden heeft verweerder hieraan toegevoegd dat hem aldus de controle op het feit of een aanvraag tot stand is gekomen de facto zou worden ontnomen.

5.3 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.4 Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. J.M.W. van de Sande