ECLI:NL:CBB:2004:AR5346
public
2015-11-12T03:27:15
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR5346
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-03
AWB 04/609
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2004/2159
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR5346
public
2013-04-04T21:34:08
2004-11-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR5346 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-11-2004 / AWB 04/609

vergunning voor het aanwezig hebben van één kansspelautomaat op grond van de Wet op de kansspelen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 04/609 3 november 2004

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellante,

gemachtigde: A. Menhart, werkzaam bij Bestuursrechtelijk Adviesburo Menhart te Beesd,

tegen

de Burgemeester van Gorinchem, verweerder,

gemachtigden: H. Sepers en H. van Giessen – van Santen, beiden werkzaam bij de gemeente Gorinchem.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 29 april 2004, bij de rechtbank te Dordrecht ontvangen op dezelfde dag en na doorzending bij het College binnengekomen op 16 juli 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 maart 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 november 2003 waarbij een aanvraag om een vergunning voor het aanwezig hebben van één kansspelautomaat op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) is geweigerd.

Bij brief van 1 juni 2004 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 28 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 20 oktober 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellante, vertegenwoordigd door B, directeur, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, zijn verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet luidt, voorzover thans van belang, als volgt:

''Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1? waarin het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2? waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

(…)

Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

(…).

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

c. (…)

2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:

a. voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

(…)

Artikel 30e

1. De vergunning wordt geweigerd indien:

a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;

(…). ''

In de memorie van toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 21-22) is ten aanzien van het begrip hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:

" Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, is de eerste voorwaarde het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning. (…) De tweede voorwaarde is dat in de inrichting het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hiermee wordt aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. (…) Een restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Voor het begrip maaltijd kan worden aangesloten bij de uitleg die het CBB daaraan heeft gegeven. (…) Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar vermengde bestanddelen: "vlees, vis, gevogelte of wild" (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in het geval van een vegetarisch restaurant), "groente" en "aardappelen, rijst of meelspijzen". Indien de inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten, is er sprake van een restaurant. (…) Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelig gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert op het adres C te X een horecagelegenheid onder de naam ''A''.

- Bij een op 20 december 2002 ondertekende aanvraag heeft appellante vergunning gevraagd voor het aanwezig hebben in de inrichting van één kansspelautomaat.

- Bij besluit van 20 november 2003 heeft verweerder de vergunning geweigerd.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 november 2003 bezwaar gemaakt.

- Op 24 februari 2004 is appellante gehoord omtrent haar bezwaar. De commissie voor de bezwaarschriften heeft dezelfde dag verweerder geadviseerd het bezwaar ontvankelijk en ongegrond te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard. In haar advies overweegt de commissie onder meer dat uit de menukaart van appellante blijkt dat haar inrichting is gericht op het verstrekken van poffertjes en pannenkoeken en in mindere mate op driecomponentenmaaltijden. Volgens de commissie worden poffertjes en pannenkoeken in de jurisprudentie van het College aangemerkt als afzonderlijke gerechten en vallen derhalve niet onder het begrip ''maaltijd''. Derhalve kan het restaurantgedeelte niet worden aangemerkt als een hoogdrempelige inrichting in de zin van de Wet. Dat inmiddels geen sprake meer is van een afhaalgedeelte, kan aan deze constatering niet afdoen, evenmin als appellantes stelling dat in omliggende gemeenten wel vergunning zou zijn verleend, aldus de commissie in haar advies.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep aangevoerd dat niet duidelijk is hoe verweerder buiten de menukaart om heeft kunnen concluderen dat de inrichting is gericht op het verstrekken van poffertjes en pannenkoeken en in mindere mate op driecomponentenmaaltijden. Volgens appellante is ook bij de verkoop van poffertjes en pannenkoeken sprake van driecomponentenmaaltijden en dient haar inrichting als een hoogdrempelige te worden aangemerkt. Daarnaast kan uit de menukaart geenszins worden afgeleid dat er een substantiële verdeling in de omzet is tussen enerzijds poffertjes en pannenkoeken en anderzijds driecomponentenmaaltijden. Hiernaar is in ieder geval geen onderzoek gedaan en appellante meent dat, als dat wel was gebeurd, dit ongetwijfeld tot een andere conclusie had geleid. Appellante acht het verder onzorgvuldig dat het bestreden besluit slechts is gebaseerd op de menukaart. Ten slotte heeft appellante nog gewezen op restaurants die niet expliciet ''Poffertjes en Pannenkoekenhuis'' worden genoemd, maar die fabrieksmatig voorbewerkte pannenkoeken serveren en toch als hoogdrempelig worden aangemerkt.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt in de eerste plaats vast dat verweerder ter zitting heeft erkend dat in het bestreden besluit abusievelijk is opgenomen dat het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond is. Het College leest het besluit dan ook zo, dat het bezwaar ontvankelijk doch ongegrond is verklaard.

5.2 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt. Appellante is van mening dat haar inrichting hoogdrempelig is.

Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden gehecht. Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Voorts blijkt uit de memorie van toelichting dat er sprake is van een restaurant, indien de inrichting op verstrekking van driecomponentenmaaltijden is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten.

Het College is van oordeel dat verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelig heeft aangemerkt. Op de overgelegde menukaarten staan talloze afzonderlijke gerechten, waaronder diverse soorten poffertjes en pannenkoeken, en slechts enkele driecomponentenmaaltijden (de seizoensaanbiedingen). Op basis van deze menukaarten en de naamgeving van appellantes inrichting heeft verweerder dan ook terecht aannemelijk geacht dat appellantes inrichting ten tijde van belang niet primair was gericht op het verstrekken van driecomponentenmaaltijden maar op afzonderlijke gerechten. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dat er ook bij de verkoop van poffertjes en pannenkoeken sprake is van driecomponentenmaaltijden, vermag het College niet in te zien. Dat appellante inmiddels nog meer driecomponentenmaaltijden op de menukaart heeft staan (de Hollandse pot-maaltijden), kan haar evenmin baten, reeds nu voor de beoordeling van het onderhavige beroep de situatie ten tijde van het bestreden besluit bepalend is. Dat uit de menukaarten niet kan worden afgeleid wat de verdeling van omzet is tussen enerzijds de poffertjes en pannenkoeken en anderzijds de driecomponentenmaaltijden, is op zichzelf juist, maar dit neemt niet weg dat reeds op grond van de menukaarten en de naamgeving van appellantes inrichting aannemelijk is dat de inrichting ten tijde van belang primair was gericht op het verstrekken van afzonderlijke gerechten. Het lag dan ook op appellantes weg om omzetgegevens over te leggen, indien zij meent dat deze verweerder tot een andere conclusie hadden behoren te leiden. Appellante heeft dit nagelaten. Voorzover appellante ten slotte een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, kan dit reeds niet slagen, omdat het gelijkheidsbeginsel niet zover reikt dat verweerder gehouden zou zijn om aan appellante in strijd met de Wet een vergunning te verlenen.

5.3 Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond.

5.4 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. J.M.W. van de Sande