ECLI:NL:CBB:2004:AR5684
public
2015-11-11T19:51:43
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR5684
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-10
AWB 03/152
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR5684
public
2013-04-04T21:35:03
2004-11-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR5684 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-11-2004 / AWB 03/152

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/152 10 november 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: J. Bijsterbosch, werkzaam bij Landbouwburo ’t Retering te Bathmen,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders uitvoeringsdienst LASER.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 22 januari 2003, bij het College per fax binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 december 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 12 november 2001 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).

Bij brief van 26 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 18 augustus 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en H.W. Haverslag. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb 1999; L 160; blz. 210), luidt, voor zover hier van belang:

“Een producent die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor slachtpremie.

(…)”

Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 (Pb 1999; L 281; blz. 30) , luidt, voor zover hier van belang:

“Artikel 34

Deelnamemelding

De lidstaat kan bepalen dat producenten die aanspraak willen maken op de premie voor een bepaald kalenderjaar, zich vóór of op het ogenblik van de indiening van de eerste aanvraag voor het betrokken kalenderjaar voor deelname moeten melden. (…)

Artikel 35

Aanvraag

1. De steunaanvraag “dieren” moet alle voor de betaling van de slachtpremie noodzakelijke gegevens bevatten, met name de geboortedatum van het dier voor de na 1 januari 1998 geboren dieren. (…)

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kunnen lidstaten die beschikken over een gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 820/97, bepalen dat de door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit verstrekte gegevens betreffende de slacht van de dieren van een bepaalde producent als aanvraag voor een slachtpremie namens deze producent worden beschouwd, voorzover dit gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de gegevens ervan voor de toepassing van de slachtpremieregeling (…)

De lidstaat kan evenwel bepalen dat een aanvraag vereist is. In dat geval kan hij voorschrijven van welke soorten gegevens de aanvraag vergezeld moet gaan.

De lidstaten die besluiten het bepaalde in dit lid toe te passen, stellen de Commissie daarvan vóór 1 januari 2000 in kennis. Latere wijzigingen worden vóór de tenuitvoerlegging ervan aan de Commissie gemeld.

(…)"

Op grond van artikel 1 van Beschikking nr. 1999/546/EG van de Europese Commissie van 13 juli 1999 (Pb. 1999; nr. L209; blz. 32) wordt het Nederlandse gegevensbestand voor runderen als volledig operationeel erkend met ingang van 1 oktober 1999.

De Regeling luidde ten tijde en voor zover hier van belang:

“ Artikel 2.4a

1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.

2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.

3. (…)

Artikel 2.4b

1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.

2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I & R-register.

3. (…)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Verweerder heeft op 30 december 1999 van appellant een formulier ontvangen waarmee deze zich aanmeldt als deelnemer aan de slachtpremieregeling.

- Gedurende het jaar 2001 werden door het slachthuis voor vijf van het bedrijf van appellant afkomstige runderen slachtmeldingen aan het I&R gedaan, die door verweerder tevens zijn aangemerkt als namens appellant ingediende aanvragen voor slachtpremie.

- Bij besluit van 12 november 2001 heeft verweerder appellant voor deze vijf geslachte runderen slachtpremie toegekend.

- Bij brief van 4 december 2001 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder- samengevat- het volgende overwogen.

In bezwaar is gesteld dat appellant op 6 juni 2001 zes runderen heeft laten slachten die niet op het betalingsoverzicht staan. Van deze runderen staat evenwel geen slachtmelding geregistreerd in het I&R register.

De premieaanvraag voor een rund verloopt via het I&R register door middel van een melding van de slacht. Nu er geen melding heeft plaatsgevonden, is er geen premie voor deze runderen aangevraagd. Derhalve is er ten aanzien van deze runderen geen beslissing genomen. Het bezwaar is dan ook niet-ontvankelijk.

Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het beroep zich eigenlijk richt tegen de Regeling, die bepaalt dat de aanvrager van slachtpremie niet zelf een aanvraag kan indienen. Appellant voert immers aan dat hij niet het slachtoffer mag worden van het feit dat het slachthuis zodanig heeft gehandeld (dan wel nagelaten heeft een slachtmelding te doen) dat voor genoemde zes dieren geen slachtmelding in het I&R werd geregistreerd. Tegen de Regeling als zodanig, die als algemeen verbindend voorschrift is aan te merken, staat echter geen bezwaar of beroep open.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep het volgende aangevoerd.

Met behulp van slachtbewijzen is aangetoond dat op 6 juni 2001 zes van het bedrijf van appellant afkomstige runderen, die aan de eisen voor toekenning van slachtpremie voldoen, werden geslacht.

Ten onrechte werden deze runderen bij het besluit van 12 november 2001 niet geplaatst op de lijst met dieren waarvoor over het jaar 2001 slachtpremie is toegekend. Pas nadat appellant ter zake opheldering had gevraagd, werd hem duidelijk dat voor deze zes dieren nooit een slachtmelding in het I&R is geregistreerd.

Appellant die, naar ter zitting is verklaard, bij het- inmiddels gesloten- slachthuis nagevraagd heeft of de slacht van deze zes dieren op 6 juni 2001 ooit aan het I&R is gemeld, kreeg te horen dat dit wel degelijk gebeurd zou zijn. Of dit zo is, of dat er sprake is van een fout bij het I&R, valt achteraf niet meer aan te tonen. Het niet aanvaardbare resultaat is vervolgens dat voor deze zes runderen geen premie is verkregen, terwijl met slachtbewijzen is aangetoond, dat deze dieren wel degelijk op 6 juni 2001 zijn geslacht en ook overigens aan de voorwaarden voor toekenning van premie voldoen. Op deze wijze wordt appellant- die niet zelf een slachtmelding mag doen- ten onrechte het slachtoffer van fouten ofwel bij het I&R ofwel bij het slachthuis.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling worden aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I&R-register.

5.2 Het College stelt vast dat ten aanzien van de zes in geschil zijnde runderen geen aanvraag, als bedoeld in artikel 2.4b van de Regeling, door middel van een melding van de slacht door het betrokken abattoir aan het I&R-register, is ingediend. De ter zitting gedane mededeling van appellant dat door het slachthuis verklaard zou zijn dat er wel een melding aan het I&R is gedaan, is op geen enkele wijze onderbouwd en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.

5.3 Nu er van moet worden uitgegaan dat ten aanzien van genoemde zes runderen geen aanvraag als bedoeld in de Regeling is ingediend, is er geen grond om aan te nemen dat het primaire besluit tevens op deze zes runderen betrekking heeft.

5.4 Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd kan aan het vorenstaande niet afdoen. Van fouten bij het I&R is niet gebleken, terwijl eventuele fouten bij het slachthuis, zijnde de contractspartner van appellant, in appellants risicosfeer liggen.

5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas in tegenwoordigheid van mr. W. F. Claessens als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004.

w.g. J.A. Hagen w.g. W.F. Claessens