ECLI:NL:CBB:2004:AR5722
public
2015-11-12T14:31:15
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR5722
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-02
AWB 03/1206
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 4:46
Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR5722
public
2013-04-04T21:35:12
2004-11-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR5722 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 02-11-2004 / AWB 03/1206

Kaderwet EZ-subsidies

Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 03/1206 2 november 2004

27368 Kaderwet EZ-subsidies

Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB

Uitspraak in de zaak van:

A B.V., gevestigd te B, appellante,

gemachtigde: R.F. van de Graaf, werkzaam bij IMC Organisatie- & Subsidieadvies B.V. te Sliedrecht,

tegen

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. G. Baarsma, werkzaam bij verweerders agentschap Senter/Novem.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 29 september 2003, bij het College binnengekomen op 30 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 augustus 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van verweerder op appellantes aanvraag om subsidievaststelling in het kader van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB (Stcrt. 2001, 83, nadien gewijzigd; hierna: Subsidieregeling) ongegrond verklaard.

Bij brief van 13 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2004, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Tevens zijn aan de zijde van verweerder verschenen H. Simons en ing. M.F. Hidding, beiden werkzaam bij Senter/Novem.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 4:46

1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

(…);

c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, (…).”

In de Subsidieregeling is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

e. strategieplan: een schriftelijk rapport waarin een beschrijving van de huidige marktpositie van de onderneming van de aanvrager is opgenomen, de gewenste marktpositie van deze onderneming op een termijn van tenminste drie jaren wordt beschreven, en waarin verschillende mogelijkheden zijn opgenomen om die gewenste positie te bereiken, waarbij wordt aangegeven welke van die mogelijkheden kunnen worden gekozen en op welke wijze deze kunnen worden gerealiseerd;

f. strategieproject: het tot stand brengen van een strategieplan.

Artikel 5

In een strategieplan wordt in ieder geval opgenomen:

a. een beschrijving van de markt of markten waarop de ondernemer zich tenminste de komende drie jaren wil richten en een beschrijving van de producten of diensten die hij wil leveren;

b. een beschrijving van de huidige marktpositie van de ondernemer aan de hand van een analyse van de sterke en zwakke punten van de onderneming en een analyse van de kansen en bedreigingen die zich in de bedrijfsomgeving voordoen;

c. een beschrijving van de verschillende wijzen waarop de ondernemer zijn positie op de in onderdeel a bedoelde markt of markten kan vestigen of versterken en van de problemen die zich daarbij uit technisch, financieel, commercieel en organisatorisch oogpunt kunnen voordoen;

d. een beschrijving van de gekozen wijze of wijzen om de positie van de ondernemer te versterken;

e. een planning voor tenminste de komende drie jaren van de activiteiten ter verwezenlijking van de keuze, genoemd in onderdeel d, onder vermelding van de daarbij behorende middelen.

Artikel 15

1. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het essentieel wijzigen, vertragen of stopzetten van het project.

(…).”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij een daartoe bestemd formulier, ondertekend op 28 mei 2002 en door verweerder ontvangen op 10 juni 2002, heeft appellante een aanvraag ingediend ter verkrijging van subsidie in het kader van de Subsidieregeling voor het project ‘Strategisch Groeitraject A’. Bij deze aanvraag is een projectbeschrijving gevoegd, alsook een offerte van European Franchise Consultants te Rotterdam (hierna: EFC) van 29 april 2002.

- Bij besluit van 23 september 2002 heeft verweerder de aanvraag om subsidie ingewilligd, zulks tot een bedrag van maximaal € 22.000,--.

- Bij een daartoe bestemd formulier, ondertekend op 27 februari 2003 en door verweerder ontvangen op 3 maart 2003, heeft appellante een aanvraag ingediend tot vaststelling van de subsidie voor het project. Bij deze aanvraag is het door EFC opgemaakte rapport Strategisch Plan A B.V. gevoegd (hierna: strategierapport).

- Bij besluit van 28 april 2003 heeft verweerder de subsidie op nihil vastgesteld. Samengevat weergegeven, is voor verweerder daartoe redengevend dat geen strategieplan is gerealiseerd dat op grond van de aanvraag verwacht mocht worden, alsmede dat, indien verweerder vooraf zou hebben geweten dat de toekomstige ontwikkeling van appellante binnen de C zou plaatsvinden en daarmee de strategische beslissing al vooraf genomen was, geen subsidie aan het project zou zijn verleend.

- Bij brief van 26 mei 2003 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Naar aanleiding van dit bezwaar is appellante op 22 juli 2003 gehoord. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt.

- Op 14 augustus 2003 heeft verweerder een telefoongesprek gevoerd met de heer

D van EFC over de relatie tussen EFC en E. Van dit gesprek is door verweerder een telefoonnotitie gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit van 21 augustus 2003 genomen, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard. Daartoe heeft verweerder (onder meer) het volgende overwogen:

“ Overwegingen

Bij de beoordeling van een verzoek om vaststelling van de subsidie wordt onder meer bezien of er voldaan is aan de voorwaarden die aan de subsidieverlening zijn verbonden. In dat kader is vooral van belang of het project is uitgevoerd overeenkomstig het projectplan, zijnde de projectomschrijving en de offerte die bij de aanvraag zijn gevoegd. Vanzelfsprekend dient deze uitvoering ook overeenkomstig de overige vereisten van de Regeling te geschieden. Zo dient het strategieproject te resulteren in een strategieplan waarvan de inhoud en strekking overeenkomt met de definitie die daarvoor in de Regeling is opgenomen. In de beschikking tot subsidieverlening bent u hierop nadrukkelijk gewezen.

Zoals hierboven is weergegeven heeft u in uw aanvraag als strategisch vraagstuk geformuleerd hoe bij A groei gerealiseerd kan worden. In de offerte zijn de werkzaamheden van het strategieproject nader omschreven. De daarin genoemde activiteiten komen overeen met de vereiste onderdelen van artikel 5 van de Regeling (hierboven herhaald). Ook in de offerte wordt in de beschrijving van diverse onderdelen uitsluitend verwezen naar A. Dit wordt nogmaals bevestigd in de e-mail van 12 september 2002.

Op grond van de verstrekte informatie mag derhalve verwacht worden dat aldus een volledig strategieproject als bedoeld in de Regeling zal worden uitgevoerd en dat hierin diverse strategische ontwikkelingsrichtingen van A uitgewerkt zullen worden.

Uit het strategierapport volgt echter dat het project is gericht op de positie(s) die A ten opzichte van, respectievelijk binnen, de reeds bestaande coöperatie C kan innemen. In elk onderdeel van het uitgevoerde project is dit samenwerkingsverband prominent aanwezig. Hiervoor kan verwezen worden naar de voorbeelden die in de beschikking van 28 april 2003 worden genoemd. De verschillende ontwikkelingsrichtingen zijn alle gericht op (de mate van) samenwerking binnen C. Een dergelijke beperkte opzet en invulling kan niet beschouwd worden als een algemeen opgezette strategieplanning als omschreven in de Regeling en had gelet op de inhoud en strekking van het projectplan evenmin verwacht mogen worden.

In bezwaar hebt u aangegeven van mening te zijn dat het project is uitgevoerd overeenkomstig de bij de aanvraag overgelegde projectbeschrijving en de offerte van EFC (met de datum 29 april 2002). Ik ben het met het door u gestelde oneens. De aanvraag ziet alleen op A.

In de projectbeschrijving is aangegeven dat A wil groeien en dat daarvoor diverse ontwikkelingsstrategieën dienen te worden bepaald. In de projectbeschrijving of de offerte is niet aangegeven dat het project alleen gericht is op de nadere invulling van de rol van A vanuit haar lidmaatschap van C. Sterker nog, C wordt in het projectplan geheel niet genoemd.

Het door mij goedgekeurde project komt aldus niet overeen met het uitgevoerde project. Indien in de aanvraag een beschrijving zou zijn gegeven van het uiteindelijk uitgevoerde project, dan zou dit voor mij aanleiding zijn geweest om de aanvraag af te wijzen. Dit omdat het project een te beperkte opzet kent om door mij te worden aangemerkt als een strategieproject in de zin van de Regeling. Uw bezwaarschrift geeft mij geen aanleiding mijn besluit van 28 april 2003 te herroepen. Hierin heeft u onder meer aangegeven dat het nooit de bedoeling is geweest om de (mate van) samenwerking met C als het onderwerp van het project te laten zijn. Op grond van de verstrekte rapportage stel ik vast dat het echter wel feitelijk hierin is geresulteerd.

Op grond van het voorgaande stel ik vast dat uw verzoek tot vaststelling van de subsidie terecht en op juiste gronden is afgewezen. Hiermee wordt overigens geen oordeel gegeven over de waarde die het rapport van EFC voor A en C kan hebben. (…)

Conclusie

Op grond van het voorgaande verklaar ik uw bezwaarschrift ongegrond. Ik zal mijn beslissing van 28 april 2003 dan ook niet herzien.”

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Ter beoordeling staat of verweerder in bezwaar terecht zijn besluit tot vaststelling van de subsidie op nihil heeft gehandhaafd.

3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante geen recht heeft op subsidie, omdat het project niet is uitgevoerd conform het bij de aanvraag overgelegde projectplan, en omdat het uitgevoerde project te beperkt van opzet was om als strategieproject te kunnen worden aangemerkt. Indien de aanvraag betrekking zou hebben gehad op het uitgevoerde project, zou -aldus verweerder- geen subsidie zijn verleend.

Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich met juistheid op dit standpunt gesteld.

Ten aanzien van de grond dat het project niet is uitgevoerd conform het projectplan overweegt het College als volgt.

Vaststaat dat de subsidieverlening betrekking had op het bij de subsidieaanvraag overgelegde projectplan, welk projectplan betrekking had op appellante en haar groeimogelijkheden. Eerst uit het bij de vaststellingsaanvraag overgelegde strategierapport blijkt dat appellante de beslissing had genomen om voortaan met zeven andere ondernemingen samen te werken in de markt voor mobiliteitshulpmiddelen. Daartoe had zij op 7 mei 2002 met deze ondernemingen de coöperatie C gevormd. Het door appellante overgelegde rapport blijft in essentie beperkt tot de perspectieven van deze samenwerking.

In beroep betoogt appellante dat het nooit haar bedoeling is geweest om de samenwerking met C als strategische keuze te benoemen en onderwerp van de aanvraag te laten zijn. Naar het oordeel van het College heeft verweerder, mede aan de hand van de in het primaire besluit genoemde passages uit het projectrapport, op overtuigende wijze naar voren gebracht dat het project zoals dat blijkens het projectrapport is uitgevoerd slechts gericht was op de positionering van appellante binnen en ten aanzien van C. Mogelijkheden om de groeidoelstelling buiten het perspectief van deze samenwerking te realiseren, zijn in dat verband buiten beschouwing gebleven.

Derhalve heeft verweerder terecht geoordeeld dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden zodat niet is voldaan aan artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.

Ten aanzien van de door verweerder gehanteerde grond dat het project te beperkt van opzet was om als strategieproject te kunnen worden aangemerkt, overweegt het College als volgt.

Appellante betoogt dat haar strategierapport aan alle door de Subsidieregeling gestelde voorwaarden voldoet. In dit verband heeft zij aangevoerd dat de beslissing om samen te werken in C voor haar geen nieuwe strategische keuze is geweest, maar dat genoemde samenwerking voor haar het uitgangspunt was om, bezien vanuit haar eigen positie, de verschillende in het strategierapport genoemde mogelijkheden te onderzoeken om de door haar gewenste marktpositie te bereiken.

Het College volgt appellante niet in haar betoog en neemt daarbij het volgende in aanmerking. De oprichting van C, waarbij ook appellante betrokken was, dateert van 13 mei 2002, dat wil zeggen kort voordat appellante de aanvraag voor subsidie heeft ingediend. Appellante had dusdoende een wezenlijke beslissing ter zake van haar toekomstige ontwikkeling reeds genomen terwijl zij tegelijkertijd als doel van het strategieproject aanmerkt “een strategische keuze van de toekomst richting van A”. Dat het een wezenlijke beslissing betreft, wordt bevestigd door de inleiding van het rapport, waarin wordt opgemerkt dat de ontwikkelingen de laatste jaren zo snel zijn gegaan, dat het voor appellante tijd werd pas op de plaats te maken en te bezien welke rol appellante in die ontwikkelingen wil spelen. Hoewel appellante moet worden nagegeven dat ook in het kader van C strategische keuzes moeten worden gemaakt, is naar het oordeel van het College onmiskenbaar dat deze keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van appellante van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van de reeds kort voordien genomen beslissing tot samenwerking in C. Dit eens te meer omdat de ervaring die met deze samenwerking was opgedaan zo beperkt was, dat een zinvolle evaluatie met het oog op de toekomst nog niet aan de orde was. Onder deze omstandigheden heeft verweerder terecht overwogen dat het project dat appellante kennelijk voor ogen stond, te beperkt van opzet was om als strategieproject in de zin van de Subsidieregeling te kunnen worden aangemerkt en dat, ware dit bekend geweest, zulks tot afwijzing van de subsidieverlening zou hebben geleid.

Aldus is evenmin voldaan aan artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht en op goede gronden de subsidie op nihil vastgesteld.

3.3. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

4. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra en H. Bekker, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. A. Venekamp