ECLI:NL:CBB:2004:AR6039
public
2015-11-12T01:04:54
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR6039
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-12
AWB 03/1431
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR6039
public
2013-04-04T21:36:13
2004-11-22
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR6039 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-11-2004 / AWB 03/1431

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 03/1431 12 november 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 25 november 2003, bij het College binnengekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 oktober 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen zijn besluit van 20 juni 2003, waarbij beslist werd op de aanvragen van appellant uit het jaar 2002 om toekenning van premies op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.

Op 20 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2004. Hierbij hebben appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 13, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb 1999, L 160, blz. 21) luidt als volgt:

"Producenten die de speciale premie en/of de zoogkoeienpremie ontvangen komen in aanmerking voor een extensiveringsbedrag."

Artikel 32, aanhef en eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (Pb 1999, L 281, blz. 30) luidt als volgt:

"Extensiveringsbedrag

(…) Om voor een extensiveringsbedrag in aamnerking te komen moeten producenten in hun steunaanvraag "oppervlakten" aangeven dat z? wensen deel te nemen aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag."

Bij de Regeling was ten tijde en voorzover hier van belang het volgende bepaald:

"Artikel 4.2

1. Om voor premie in aanmerking te komen, dient de producent van runderen een aanvraag oppervlakten, als bedoeld in artikel 6 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, in bij LASER.

2. De aanvraag oppervlakten heeft betrekking op percelen landbouwgrond die elk een oppervlakte hebben van ten minste 0,3 hectare.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de producent die wordt vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal en geen aanvullende premie aanvraagt.

Artikel 4.2a

1. Om voor een extensiveringsbedrag in aanmerking te komen, vraagt de producent zulks aan in zijn aanvraag oppervlakten.

(…)"

Artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen luidde ten tijde en voorzover hier van belang als volgt:

"1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.

(…)

4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 10 mei 2002 door toezending van het formulier "Gecombineerde Opgave 2002" een aanvraag oppervlakten ingediend bij verweerder. In deze aanvraag heeft hij achter de vraag "Wilt u in aanmerking komen voor het extensiveringsbedrag" het vakje dat hij had moeten aankruisen om voor dit bedrag in aanmerking te komen, niet aangekruist.

- In het eerste, derde en vierde kwartaal van 2002 heeft appellant, telkens bij afzonderlijke aanvraag, premie aangevraagd voor het aanhouden van in totaal 19 mannelijke runderen.

- Bij besluit van 20 juni 2003 heeft verweerder appellant een bedrag van € 3.990,-- toegekend in verband met zijn drie premieaanvragen voor het aanhouden van mannelijke runderen. In dit besluit heeft verweerder geen melding gemaakt van enige beslissing omtrent een extensiveringsbedrag.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 juni 2003 bezwaar gemaakt en dit bezwaar behelst het punt dat verweerder bij bedoeld besluit geen extensiveringsbedrag heeft toegekend.

- Bij brief van 29 juli 2003 heeft verweerder appellant de navolgende mededeling doen toekomen:

"(…)

Naar aanleiding van het telefoongesprek welke wij hedenochtend voerden, doen wij u hierbij dit schrijven toekomen.

U verzocht ons u een "bewijsstuk" te leveren waarin de door u (achteraf) aangevraagde extensiveringsbijdrage wordt bevestigd als zijnde aangevraagd.

U kunt deze brief lezen alsmede beschouwen als het door u gewenste bewijsstuk, ofwel uw aanvraag m.b.t. extensiveringsbijdrage wordt in behandeling genomen.

(…)"

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:

"In artikel 4.2a van de Regeling is bepaald dat, om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen, de producent zulks aanvraagt in zijn aanvraag Oppervlakten. Uw opmerking dat de oorzaak ligt in het feit dat de vraagstelling over het extensiveringsbedrag in voorgaande jaren voorkwam op het aanvraagformulier mannelijke runderen, dan wel het formulier Veebezetting, is dan ook niet juist.

In de aanvraag Oppervlakten, die in het jaar 2002 onderdeel is van de Gecombineerde Opgave, dient door de producent te worden aangegeven of een premieaanvraag voor runderen in het kader van de Regeling zal worden ingediend en voorts of de producent in dat kader in aanmerking wenst te komen voor een extensiveringsbedrag.

In uw aanvraag Oppervlakten, die onderdeel is van de Gecombineerde opgave 2002, heeft u niet aangegeven dat u voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wenst te komen. Hieruit concludeer ik dat door u in 2002 geen aanvraag is gedaan voor het extensiveringsbedrag. Uw opvatting dat het volgens u in de rede ligt dat aan u alsnog een extensiveringsbedrag dient te worden toegekend omdat u in eerdere jaren altijd voor het extensiveringsbedrag in aanmerking bent gekomen en u nu ook aan de voorwaarden heeft voldaan, doet daaraan niet af.

(…)

Voorts kom ik tot de constatering dat, nu u in uw aanvraag Oppervlakten 2002 geen extensiveringsbedrag heeft aangevraagd, ik niet toekom aan de behandeling van het bezwaar dat aan u geen extensiveringsbedrag is toegekend. Uw bezwaar is op dit punt derhalve (…) niet ontvankelijk.

Tenslotte merk ik nog het volgende op. Zowel op het aanvraagformulier onder 'Voorwaarden en verplichtingen', als ook in de bij het aanvraagformulier verstrekte brochure wordt onder meer uiteengezet aan welke eisen dient te worden voldaan en hoe dient te worden gehandeld. Bij ondertekening van de aanvraag heeft u verklaard kennis te hebben genomen van de voorwaarden en verplichtingen als bepaald in de Regeling dierlijke EG-premies en de daaraan ten grondstag liggende EG-verordeningen. Van u mag dan ook worden verwacht op de hoogte te zijn van de regelingsvoorwaarden en aan welke vereisten moet worden voldaan."

Verweerder meent dat appellants verzuim om aan te geven dat hij in aanmerking wenst te komen voor een extensiveringsbedrag niet als een door appellant gemaakte kennelijke fout moet worden aangemerkt. Het opgeven van voederareaal brengt niet noodzakelijk met zich dat ook een extensiveringsbedrag wordt aangevraagd. Er kan dus niet worden gesproken van een tegenstrijdigheid die rechtstreeks uit de ingediende aanvraag blijkt.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Bij het invullen van de Gecombineerde Opgave 2002 heeft appellant verzuimd het vakje dat bestemd was voor het aanvragen van een extensiveringsbedrag aan te kruisen. Dat hij de betreffende vraag over het hoofd heeft gezien, is te wijten aan de omstandigheid dat die vraag op een onopvallende plaats in het opgaveformulier was vermeld. In voorgaande jaren kon een aanvraag voor een extensiveringsbedrag worden gedaan via het aanvraagformulier aanhouden mannelijke runderen dan wel via het meldingsformulier Veebezetting.

Dat appellant de vraag aangaande het extensiveringsbedrag over het hoofd heeft gezien, mag voor verweerder geen reden zijn toekenning van dat bedrag te weigeren. Appellant voldoet aan alle overige voorwaarden voor toekenning, zijn voederareaal is gelijk gebleven en in voorgaande jaren is hij ook telkens voor toekenning van een extensiveringsbedrag in aanmerking gekomen.

Appellant meent dat de gevolgen van het niet plaatsen van het kruisje onevenredig zijn ten opzichte van het gepleegde verzuim.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Bij het besluit 20 juni 2003 heeft verweerder bepaald dat appellant ter zake van het aanhouden van mannelijke runderen over het jaar 2002 een premiebedrag van € 3.990,-- toekomt. Appellant heeft zich in wezen op het standpunt gesteld dat hem een hoger bedrag toekomt, aangezien op grond van het bepaalde in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 per mannelijk rund naast de aanhoudpremie een extensiveringsbedrag had moeten worden toegekend.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat bij het besluit van 20 juni 2003 geen beslissing is genomen over de eventuele toekenning van het extensiveringsbedrag, omdat hem om toekenning van een dergelijk bedrag niet is gevraagd. Het hiertegen gerichte bezwaar moest in de visie van verweerder dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.2 Het College kan verweerder in zijn standpunt in dezen niet volgen.

Het bezwaar van appellant richt zich wel degelijk tegen het besluit van 20 juni 2003 en voert daartegen aan dat verweerder het aan appellant toekomende premiebedrag te laag heeft vastgesteld door het extensiveringsbedrag niet bij de berekening van dit premiebedrag te betrekken. Naar het oordeel van het College heeft verweerder dan ook het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht komen reiskosten ad € 32,30 en verletkosten ad € 40,-- per uur, gedurende vier uur, van appellant voor vergoeding in aanmerking. Dit leidt tot een totaalbedrag van € 192,30. Voorts dient verweerder het door appellant betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

5.3 Inhoudelijk is verweerders standpunt dat aan appellant geen extensiveringsbedrag kan worden toegekend als hij een dergelijk bedrag niet heeft aangevraagd, echter zonder meer voor juist te houden. Artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 stelt immers uitdrukkelijk de eis dat een producent om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen in zijn steunaanvraag oppervlakten moet aangeven aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag te willen deelnemen. Appellant heeft dit niet gedaan en heeft dat ook erkend.

Eerst rond 29 juni 2003, dus na bekendmaking van het primaire besluit, heeft appellant verweerder om toekenning van een extensiveringsbedrag verzocht en daarmee verzocht de ingediende steunaanvraag oppervlakte alsnog te mogen wijzigen. Terecht heeft verweerder geoordeeld, dat het bepaalde in artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen hem daartoe geen ruimte bood.

Als een kennelijke fout in de zin van het vierde lid van genoemde bepaling kan het niet aankruisen van de optie om aan de regeling van het extensiveringsbedrag deel te nemen niet worden aangemerkt. Uit niets kon verweerder immers opmaken dat appellant aan genoemde regeling wenste deel te nemen.

5.4 In het voorgaande vindt het College aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het door appellant ingediende bezwaar tegen verweerders besluit van 20 juni 2003 ongegrond te verklaren.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2003 ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft

moeten maken en wijst de Staat der Nederlanden aan om deze kosten, vastgesteld op € 192,30 (zegge:

honderdtweeënnegentig euro en dertig cent), aan appellant te vergoeden;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden appellant het betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderdzestien euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. M.S. Hoppener