ECLI:NL:CBB:2004:AR6472
public
2015-11-11T01:06:03
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR6472
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-12
AWB 02/1512, 02/1513
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR6472
public
2013-04-04T21:37:33
2004-11-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR6472 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-11-2004 / AWB 02/1512, 02/1513

Regeling tegemoetkoming SFM-premielasten

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 02/1512 en 02/1513 12 november 2004

27801 Regeling tegemoetkoming SFM-premielasten

Uitspraak in de zaken van:

1. A,

2. B, beiden te X, appellanten,

gemachtigde: H.W. Koning, te Volendam,

tegen

het Productschap Vis, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. H. van den Heuvel, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellanten hebben bij brieven van 6 augustus 2002, bij het College binnengekomen op 8 augustus 2002, beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder van 3 juli 2002, met kenmerken 0764/30/MW en 0765/30/MW.

Bij die besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellanten tegen de weigering hen subsidie te verlenen op grond van de Regeling tegemoetkoming

SFM-premielasten (regeling van 1 maart 2001, Stcrt. 2001, nr. 44, hierna: de Regeling).

Bij brieven van 16 september 2002 hebben appellanten de gronden van hun beroep ingediend.

Bij brief van 17 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 27 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht. Bij die gelegenheid zijn voor verweerder tevens verschenen F. Peters en mr. M.E. Hoek-Weijdeveld, beiden werkzaam bij verweerder.

De behandeling ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is heropend teneinde op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inlichtingen in te winnen en stukken op te vragen bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister).

Bij brief van 4 september 2003 heeft het College de Minister verzocht om bepaalde inlichtingen en om toezending in afschrift van de correspondentie die over de Regeling is gevoerd met de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Commissie).

Bij brief van 13 oktober 2003 heeft de Minister inlichtingen gegeven, alsmede enige correspondentie met de Commissie overgelegd. Ten aanzien van deze correspondentie heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb.

Bij beschikking van 12 mei 2004 heeft het College bepaald dat beperking van de kennisneming van bedoelde correspondentie, als gevraagd door de Minister, niet gerechtvaardigd is te achten.

Desgevraagd heeft de Minister bij brief van 3 juni 2004 laten weten dat de desbetreffende stukken aan het procesdossier kunnen worden toegevoegd.

Bij griffiersbrieven van 1 september 2004 is partijen gevraagd of zij er mee kunnen instemmen dat het College in de onderhavige zaken zonder nadere zitting uitspraak zal doen. Onder toezending van nadere stukken heeft verweerder bij brief van 13 september 2004 en hebben appellanten bij brief van 14 september 2004 hiermee ingestemd.

Vervolgens heeft het College het onderzoek gesloten.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) luidt als volgt:

"Artikel 88

1. De Commissie onderwerpt te zamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Zij stelt de dienstige maatregelen voor, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de gemeenschappelijke markt vereist.

2. Indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen bekostigd, volgens artikel 87 niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar vast te stellen termijn. (…)

3. De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 87 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid."

Ingevolge artikel 2, juncto artikel 4, aanhef en onder a en c, van de Regeling, kan de Minister aan vissers, die in het jaar 2000 de visserij hebben uitgeoefend aan boord van een vissersvaartuig op basis van een maatschapsovereenkomst ("maatschapsvissers") en die in dat jaar verzekerd waren voor arbeidsongeschiktheid bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij (hierna: SFM), op aanvraag subsidie verlenen ter zake van een tegemoetkoming in premielasten van de verzekering. De subsidie bedraagt, aldus artikel 3 van de Regeling, ten hoogste fl. 5.900,-, maar niet meer dan de over het jaar 2000 verschuldigde en betaalde verzekeringspremie.

De toelichting bij de Regeling vermeldt onder meer het volgende:

"Op 21 september 2000 is door de Staatssecretarissen van Financiën en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een akkoord met de visserijsector gesloten over een financiële tegemoetkoming in verband met de stijgende olieprijzen. Één van de onderdelen van het pakket is een overname van de premielasten van het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij (SFM) voor het jaar 2000, hetgeen een tijdelijke lastenverlichting behelst voor schippereigenaren en opvarenden die onder een maatschapsovereenkomst de visserij uitoefenen. Een dergelijke tegemoetkoming wordt noodzakelijk geacht, omdat de maatschapsvissers door een stijging van de olieprijzen direct worden getroffen in de hoogte van hun inkomen. Anders dan bij vissers die in loondienst werkzaam zijn, genieten deze maatschapsvissers geen vast inkomen, maar is het inkomen afhankelijk van de behaalde winst. Om een directe inkomensdaling door de stijging van de olieprijzen tegen te gaan, wordt door middel van de onderhavige regeling voorzien in een éénmalige tegemoetkoming voor deze vissers. (…) Tenslotte zal de vissers moeten aantonen dat hij voor het jaar 2000 bij het SFM verzekerd was en de premie daarvoor aan het SFM heeft afgedragen. De groep van begunstigden beperkt zich derhalve tot vissers, die in 2000 daadwerkelijk de visserij hebben uitgeoefend en feitelijk een inkomensdaling hebben ondervonden door de stijging van de olieprijzen. (…)"

Bij besluit van 1 maart 2001 (Stcrt. 2001, nr. 44) heeft de Minister zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op basis van de Regeling gedelegeerd aan verweerder.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 1 maart 2001 heeft de Nederlandse regering de Regeling op grond van artikel 88, derde lid, EG als nationale steunmaatregel aangemeld bij de Commissie.

- Appellanten, vennoten van v.o.f. C, hebben op 23 maart 2001 aanvragen ingediend voor subsidie op grond van de Regeling. In deze aanvragen is vermeld dat appellanten niet zijn verzekerd bij het SFM, maar bij Nationale Nederlanden.

- Op 8 mei 2001 heeft de Commissie de Nederlandse regering ervan in kennis gesteld dat zij besloten heeft de procedure voor formeel onderzoek in te leiden als bedoeld in artikel 88, tweede lid, EG, omdat, kort gezegd, ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid van de aangemelde steunregeling met de richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector en, bijgevolg ook, met het EG-Verdrag. Bij deze kennisgeving (Pb C19, blz. 2) is de Nederlandse regering verzocht haar opmerkingen kenbaar te maken en alle dienstige inlichtingen te verstrekken voor de beoordeling van de steunmaatregel.

- In reactie op dit verzoek heeft de Nederlandse regering bij brief van 7 juni 2001 onder meer het volgende medegedeeld:

"In verband met onder meer uw opmerkingen van 4 april 2001 meldt de Nederlandse regering voorts dat de tekst van de onderhavige steunmaatregel op twee punten zal worden aangepast. (…)

Voorts wordt het vereiste van een verzekering bij het SFM tegen de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid aangepast. Op grond van onlangs bekend geworden gegevens is gebleken dat er naast de maatschapsvissers die bij het SFM zijn verzekerd, ook maatschapsvissers zijn die bij een andere verzekeringsmaatschappij zijn aangesloten. Aangezien deze vissers in een vergelijkbare situatie verkeren als de bij SFM aangesloten vissers, bestaat er geen grond deze vissers van subsidie uit te sluiten. Op grond van de gewijzigde regeling zullen dan ook alle vissers die onder een maatschapscontract de visserij uit oefenen en verzekerd zijn tegen de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid, hun premie voor het jaar 2000 vergoed krijgen."

- Bij besluiten van 20 augustus 2001 heeft verweerder de subsidieaanvragen van appellanten van 23 maart 2001 afgewezen op de grond, kort gezegd, dat appellanten in het jaar 2000 niet bij het SFM verzekerd waren voor arbeidsongeschiktheid.

- Tegen deze besluiten hebben appellanten bij brief van 23 september 2001 bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.

- Op het moment dat het onderzoek in de onderhavige zaken werd gesloten, had de procedure ex artikel 88, tweede lid, EG nog niet tot een eindbeslissing van de Commissie geleid.

3. De bestreden besluiten

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

"In uw bezwaarschrift hebt u aangegeven dat u van mening bent dat niet bij het SFM verzekerde visserijmaatschappen net zo veel recht hebben op subsidie, omdat anders een geweldige rechtsongelijkheid zou worden toegepast.

Zoals u en uw cliënt duidelijk is geworden, heeft de Staatssecretaris van het Ministerie van LNV besloten om de zgn. SFM-gelden uit het brandstofpakket uitsluitend ter beschikking te stellen aan maatschapsvissers die deelnemen in het Sociaal Fonds Maatschapsvissers. Het Productschap Vis heeft er sterk voor gepleit ook voor vissers die niet via het SFM zijn verzekerd een bijdrage uit deze gelden te verstrekken, omdat ook deze vissers de gevolgen van de hoge brandstofkosten hebben ondervonden. Diverse organisaties, waaronder de Nederlandse Vissersbond, hebben hier ook rechtstreeks bij het Ministerie van LNV op aangedrongen. De Staatssecretaris heeft het gezamenlijk pleidooi voor uitbreiding naar deze vissers echter afgewezen. Ik citeer hierbij een passage uit de brief van de Directeur Visserij van 21 januari 2001 aan het Productschap Vis:

"In lijn met de overwegingen die aan deze maatregel ten grondslag lagen, heeft de staatssecretaris besloten tot tijdelijke lastenverlichting voor de maatschapsvissers die deelnemen in het Sociaal Fonds Maatschapsvissers. Zij heeft ervoor gekozen de groep begunstigden niet uit te breiden, omdat een dergelijke uitbreiding niet aansluit bij de doelstelling van deze maatregel, zoals deze tijdens het overleg in september is geformuleerd: tegemoetkoming in de directe inkomensproblemen van de maatschapsvissers, die door hun deelname in de kosten van de visser hun wekelijkse inkomens onder druk van de brandstofprijzen sterk zagen verminderen. De staatssecretaris heeft geoordeeld dat eventuele uitbreiding niet opportuun is en bovendien mogelijk kan leiden tot arbitraire selectiemethodieken.""

Hieraan heeft verweerder in zijn verweerschrift onder meer toegevoegd dat, gezien de strikte voorwaarden waarbinnen de Minister hem de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op subsidieaanvragen op basis van de Regeling heeft gedelegeerd, hij niet anders kon doen dan de subsidieaanvragen van appellanten af te wijzen.

4. Het standpunt van appellanten

Appellanten hebben ter ondersteuning van hun beroep, kort samengevat, het volgende tegen de bestreden besluiten aangevoerd.

De Regeling heeft onevenredig nadelige gevolgen voor vissers, zoals appellanten, die niet verzekerd zijn bij het SFM, doch op een andere wijze verzekerd zijn. In dit verband wordt een beroep gedaan op het verbod van willekeur en verwezen naar de artikelen 3:2, 3:3 en 3:4 Awb.

Met de Regeling heeft de Staatssecretaris van LNV beoogd alle vissers te bereiken. Mocht dit niet het geval zijn, dan heeft de Staatssecretaris van LNV verzuimd te vermelden waarom hij alleen de bij het SFM verzekerde vissers heeft willen bereiken.

Afgezien van het feit dat appellanten niet bij het SFM verzekerd zijn, maar bij een particuliere verzekeringsmaatschappij, waaraan zij beiden in 2000 een premie hebben betaald van fl. 4.647,-, voldoen appellanten aan alle vereisten om voor subsidie op grond van de Regeling in aanmerking te komen.

Oorspronkelijk was deze subsidie bedoeld als tegemoetkoming voor vissers in verband met de gestegen brandstofprijzen, maar nu subsidie wordt verstrekt in de vorm van terugbetaling van SFM-premie zijn degenen die niet zijn aangesloten bij het SFM, zoals appellanten, tussen de wal en het schip gevallen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 88, derde lid, EG mag de Regeling niet tot uitvoering worden gebracht voordat de door de Commissie ingeleide procedure ex artikel 88, tweede lid, EG tot een eindbeslissing heeft geleid. Nu vast staat dat dit op het moment waarop het onderzoek werd gesloten - en dus ook op het moment waarop de bestreden besluiten werden genomen - nog niet het geval was, dienen de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 88, derde lid, EG te worden vernietigd. Dit betekent dat de grieven van appellanten thans buiten bespreking moeten blijven.

Het College stelt voorts vast dat appellanten belang hebben bij vernietiging van de bestreden besluiten. Verweerder heeft immers in zijn in rubriek 2.2 ten dele weergegeven brief van 7 juni 2001 een aan de aanvragen van appellanten tegemoet komende wijziging van de Regeling in het vooruitzicht gesteld, en in verband met de beperkte aanvraagperiode is het voor hen van belang dat op het moment dat die wijziging geëffectueerd wordt tijdig ingediende aanvragen hunnerzijds voorliggen.

5.2 De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van appellanten moeten beslissen wanneer de procedure ex artikel 88, tweede lid, EG tot een eindbeslissing van de Commissie heeft geleid.

5.3 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellanten. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een totaalbedrag van € 644,--.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de bestreden besluiten;

- draagt verweerder op opnieuw op de bezwaren van appellanten te beslissen wanneer de procedure ex artikel 88, tweede

lid, EG tot een eindbeslissing van de Commissie heeft geleid;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig

euro);

- bepaalt dat verweerder aan appellanten de door ieder van hen betaalde griffierechten ten bedrage van € 109,-- (zegge:

honderdnegen euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. W.E. Doolaard en mr. F.H.M. Possen, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2004.

w.g. C.M. Wolters De griffier bevindt zich in de

onmogeljikheid de uitspraak te

ondertekenen