ECLI:NL:CBB:2004:AR6480
public
2015-11-16T12:10:26
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR6480
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-19
AWB 04/413
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR6480
public
2013-04-04T21:37:35
2004-11-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR6480 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-11-2004 / AWB 04/413

Registratie

ambtshalve

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 04/413 19 november 2004

3110 Registratie

ambtshalve

Uitspraak in de zaak van:

de vennootschap onder firma A, te X, appellante,

tegen

het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, verweerder,

gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 11 mei 2004, bij het College binnengekomen op 14 mei 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 april 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 2 december 2003, waarbij de onderneming van appellante ambtshalve is geregistreerd.

Bij brief van 30 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 3 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar vennoten B en C, en verweerder door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Wet op de bedrijfsorganisatie is, voorzover thans van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 93

1. Het bestuur van een bedrijfslichaam maakt de verordeningen die het ter vervulling van de in artikel 71 omschreven taak nodig oordeelt ten aanzien van de onderwerpen, die krachtens het tweede lid door dat lichaam geregeld of nader geregeld kunnen worden.

2. Een bedrijfslichaam is, met inachtneming van de bij het instellingsbesluit terzake gestelde regels, bevoegd tot de regeling of nadere regeling van een of meer der volgende onderwerpen of onderdelen daarvan, (…) te weten:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en - voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam - verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

(…) "

Bij Koninklijk Besluit van 5 juli 2002 is met ingang van 1 januari 2003 het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud ingesteld (hierna: het Instellingsbesluit). In artikel 2 van dat besluit is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 2

1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.

2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:

a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;

b. het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.

(…) "

In de nota van toelichting op het Instellingsbesluit (Stb. 2002, 394, p. 10) staat over de werkingssfeer onder meer het volgende vermeld:

"Onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf word verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. (…)

Tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf wordt niet gerekend:

a. het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, zoals in het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en van handelingen in het kader van betonreparatie van constructieve aard;

b. het vervaardigen van dragende vloeren of wanden;

(…) "

Op 22 april 2003 heeft het bestuur van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud de "Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud" (hierna: de verordening) vastgesteld. Deze verordening, die op 1 juni 2003 in werking is getreden luidt, voorzover thans van belang:

"Artikel 2

Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.

Artikel 3

1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het hoofdbedrijfschap.

Artikel 6

(…)

2. Indien geen of een onvolledig ingevuld registratieformulier is ingediend, is het hoofdbedrijfschap bevoegd de onderneming ambtshalve te registreren.

3. Het hoofdbedrijfschap stelt de ondernemer binnen 4 weken schriftelijk op de hoogte van de registratie van de onderneming. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij uitspraak van 19 februari 2003, nummer Awb 01/621, heeft het College het besluit van het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf, van welk bedrijfschap verweerder rechtsopvolger is, waarbij is geweigerd de registratie van appellantes onderneming ongedaan te maken, herroepen, omdat – kort weergegeven – de bevoegdheid van het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf om ondernemingen te registreren zich toentertijd niet uitstrekte tot ondernemingen als die van appellante, een "plafond- en wandbedrijf".

- Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder appellante bij brief van 6 maart 2003 medegedeeld dat de registratie van haar onderneming is doorgehaald.

- Bij brief van 29 augustus 2003 heeft verweerder appellante medegedeeld dat is gebleken dat zij zich wellicht bezighoudt met de bedrijfsmatige uitoefening van werkzaamheden die vallen onder de werkingssfeer van verweerder, te weten het aanbrengen van niet-constructieve wanden met behulp van bouwblokken. Appellante is ten behoeve van een zorgvuldige beoordeling van haar activiteiten gevraagd een vragenlijst in te vullen en retourneren.

- Bij brief van 19 september 2003 heeft verweerder appellante nogmaals verzocht de vragenlijst ingevuld te retourneren. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat aanleiding voor het toesturen van de vragenlijst is geweest dat uit een telefonisch onderhoud met een wel geregistreerde ondernemer is gebleken dat deze dezelfde werkzaamheden uitvoerde als appellante.

- Bij besluit van 2 december 2003 heeft verweerder besloten de onderneming van appellante ambtshalve te registreren.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 december 2003 bezwaar gemaakt. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid daarover te worden gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat door haar geen werkzaamheden worden verricht die onder de werkingssfeer van verweerder vallen. Aanleiding voor nader onderzoek naar de aard van de werkzaamheden van appellante is een telefoongesprek geweest met een ondernemer die uitgeschreven wilde worden omdat hij dezelfde werkzaamheden als appellante uitvoerde. Die werkzaamheden bleken te bestaan uit het maken van wanden met blokken en opperwerkzaamheden, welke activiteiten zijn gericht op de niet-constructieve afbouw en derhalve onder de werkingssfeer van verweerder vallen. Vervolgens heeft verweerder op basis van dossieronderzoek en de uitspraak van het College van 19 februari 2003, en bij gebreke van een geretourneerde vragenlijst, geconcludeerd dat appellante zich bezighoudt met het stellen van maatvloeren en houten profielen ten behoeve van wanden. Nu appellante deze activiteiten ook in haar bezwaarschrift heeft vermeld en niet heeft weersproken dat die werkzaamheden ook ten behoeve van niet-constructieve wanden worden verricht, moet worden aangenomen dat appellante onder de werkingssfeer van verweerder valt. Ter zitting heeft verweerder voorts gesteld dat appellante niet over een vestigingsvergunning beschikt, zodat zij geen constructieve bouwwerkzaamheden mag uitvoeren.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Volgens appellante verricht zij werkzaamheden die onder het beroep van timmerman vallen en derhalve buiten het bereik liggen van verweerders Hoofdbedrijfschap. Zij verricht verder dezelfde werkzaamheden als door aannemers worden uitgevoerd, maar die hoeven daarvoor niet te worden geregistreerd, zodat sprake is van rechtsongelijkheid. Appellante voert haar werkzaamheden uit onder verantwoordelijkheid van een aannemer of onder-aannemer en heeft daarom geen vestigingsvergunning nodig.

Daarnaast stelt appellante zich op het standpunt dat haar belangen, en die van andere zelfstandigen zonder personeel, niet door verweerder worden behartigd en dat zij niets heeft aan de diensten die verweerder aanbiedt. Verweerder had, aldus appellante, naar aanleiding van de uitspraak van het College van 19 februari 2003 ook alle andere zelfstandigen zonder personeel moeten uitschrijven en hun heffingsgelden terugbetalen. Appellante heeft voorts aangevoerd dat sprake is van strijd met de Europese regelgeving, omdat buitenlandse bedrijven die in Nederland werkzaam zijn, niet hoeven te worden geregistreerd en daarom geen heffing betalen. Dat leidt volgens haar tot oneerlijke concurrentie.

5. De beoordeling van het geschil

Hetgeen partijen verdeeld houdt, is de beantwoording van de vraag of het bedrijf van appellante valt onder het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit.

Blijkens de toelichting op het Instellingsbesluit wordt onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. Naar het oordeel van het College is uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk geworden dat appellante zich onder meer, op basis van aanneming van werk, bezighoudt met het maatvoeren en stellen van houten stelprofielen, welke werkzaamheden volgens appellante in voorkomend geval ook ten behoeve van niet-dragende wanden worden verricht. Reeds hierom moeten die werkzaamheden, in ieder geval deels, als niet-constructief worden aangemerkt en valt de onderneming onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante registratieplichtig is. Appellante heeft voorts niet aangetoond dat de betrokken werkzaamheden een dermate gering onderdeel van haar omzet vormen, dat registratie om die reden achterwege had dienen te blijven.

Aan dit oordeel kan niet afdoen dat verweerder volgens appellante geen voordelen biedt aan zelfstandigen zonder personeel of dat bij het instellen van verweerder onvoldoende rekening zou zijn gehouden met zelfstandigen zonder personeel. De stellingen over de door de heffing veroorzaakte oneerlijke concurrentie en strijd met de Europese regelgeving zijn niet nader onderbouwd en kunnen reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Voorzover appellante een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, kan dit niet slagen, omdat haar betoog ter zake niet met concrete voorbeelden is onderbouwd. Bovendien heeft verweerder hiertegenover gesteld dat het vaste praktijk is om ondernemingen als die van appellante wél te registreren. Ten slotte kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen dat van derden eventueel ten onrechte heffingen zijn geïnd.

Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.W. van de Sande