Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(derde enkelvoudige kamer)
AWB 04/556 26 november 2004
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A h.o.d.n. B, te X, appellant,
gemachtigde: mr. J.L. Vissers, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de Burgemeester van ‘s-Hertogenbosch, verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 29 juni 2004, bij het College binnengekomen op 1 juli 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch van 28 mei 2004.
Bij dit besluit hebben de burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering tot verlening van een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna de Wet).
Bij brief van 15 juli 2004, bij het College binnengekomen op 19 juli 2004, heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 21 juli 2004, bij het College binnengekomen op 16 augustus 2004, heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Verweerder heeft, hoewel hierom verzocht, geen verweerschrift ingediend.
2. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, heeft het College de bevoegdheid om, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, van de Wet beslist de burgemeester op aanvragen om een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten. Verweerder heeft bij besluit van 16 december 2003 de door appellant gevraagde aanwezigheidsvergunning geweigerd. Bijgevolg diende verweerder ook op het tegen dit besluit gemaakte bezwaar te beslissen. De beslissing op het bezwaar is evenwel genomen door de burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch.
De conclusie moet derhalve zijn dat het bestreden besluit van 28 mei 2004 onbevoegd is genomen en dat het beroep kennelijk gegrond is. Het bestreden besluit wordt dan ook vernietigd. Verweerder dient alsnog op het bezwaar te beslissen.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder beslist op het bezwaar van appellant;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 322,-- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig
euro), en wijst de gemeente ’s-Hertogenbosch aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan appellant moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente ‘s-Hertogenbosch aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,--
(zegge: honderd en zesendertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2004.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz