ECLI:NL:CBB:2004:AR7724
public
2015-11-16T15:23:37
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR7724
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-26
AWB 04/351
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2004/1896
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR7724
public
2013-04-04T21:41:22
2004-12-17
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR7724 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 26-11-2004 / AWB 04/351

Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 04/351 26 november 2004

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A h.o.d.n. B, te X, appellant,

gemachtigde: mr. E.F.J.A.M. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

tegen

de Burgemeester van Heemskerk, verweerder,

gemachtigde: mr. H.C.M. Hemels, werkzaam bij de gemeente Heemskerk.

1. De procedure

Op 18 februari 2004 heeft de rechtbank Haarlem van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij deze beroep instelt tegen een op 7 januari 2004 verzonden besluit van 6 januari 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering tot verlening van een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna de Wet).

Bij brief van 25 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De rechtbank Haarlem heeft het beroepschrift en alle overige op de zaak betrekking hebbende stukken op 28 april 2004 aan het College doorgezonden.

Op 12 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Namens appellant was tevens aanwezig C.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Wet is onder meer het volgende bepaald.

“ Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

(…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

(…)

2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:

a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.

(…).”

Artikel 30e

1. De vergunning wordt geweigerd indien:

a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;

(…).”

In de memorie van toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 21-22) is ten aanzien van het begrip hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:

“ Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, is de eerste voorwaarde het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning. (…) De tweede voorwaarde is dat in de inrichting het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hiermee wordt aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. (…) Een restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Voor het begrip maaltijd kan worden aangesloten bij de uitleg die het CBB daaraan heeft gegeven. (…)

Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar vermengde bestanddelen: “vlees, vis, gevogelte of wild” (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in het geval van een vegetarisch restaurant), “groente” en “aardappelen, rijst of meelspijzen”. Indien de inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten, is er sprake van een restaurant. (…) Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelig gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt.”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert op het adres D te X een horeca-inrichting onder de naam B. Appellant beschikt over een geldige Drank- en Horecavergunning.

- Op 18 juli 2003 heeft appellant een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn inrichting.

- Bij besluit van 27 augustus 2003 heeft verweerder de vergunning geweigerd.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 oktober 2003 bezwaar gemaakt.

- Bij brieven van 31 oktober 2003 en 3 november 2003 heeft appellant zijn bezwaar aangevuld.

- Op 10 december 2003 is appellant gehoord omtrent zijn bezwaar.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van en onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, appellants bezwaar ongegrond verklaard. In het advies van de bezwaarcommissie is onder meer het volgende overwogen.

“ Ingevolge artikel 30 aanhef, en onder d, van de Wet op de Kansspelen kan een inrichting slechts als hoogdrempelig worden aangemerkt, indien hier naast het cafébezoek of restaurantbezoek geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Of in een bepaalde inrichting sprake is van dergelijke activiteiten zal per geval moeten worden vastgesteld aan de hand van gegevens omtrent de desbetreffende inrichting, waarbij in het bijzonder de feitelijke situatie en de gang van zaken van belang zijn.

Volgens de plattegrond van de onderhavige inrichting bestaat deze uit één ruimte, weliswaar zijn de beide kansspelautomaten door een houten wand afgeschermd maar hiermee blijft het één ruimte in de zin van de Wet op de Kansspelen.

De menukaart van B vermeld: “Pizza’s, “Pasta’s”, “Pita specialiteiten” en “Schotels”, die worden geserveerd met pitabroodje, salade en frites of rijst. Een substantieel gedeelte van de aangeboden etenswaren bestaat derhalve uit andere gerechten dan drie-componenten-maaltijden, zodat het verstrekken en nuttigen van deze zogenoemde “kleine etenswaren” andere activiteiten betreffen dan die waaruit restaurantbezoek bestaat. Mevrouw C, echtgenote van de bezwaarmaker, heeft ter zitting, desgevraagd, verklaard dat er ook een afhaalmogelijkheid is, waarvan een beperkt gebruik wordt gemaakt. Het college heeft dan ook terecht aangenomen dat het verstrekken en nuttigen van evenbedoelde “kleine etenswaren” en aan de mogelijkheid tot afhalen een zelfstandige betekenis toekomt.

In onderhavige zaak is geen sprake van rechtsongelijkheid. Immers E heeft geen vergunning voor het plaatsen van kansspelautomaten. F en G voldoen aan de vereisten om in aanmerking te komen voor het kenmerk hoogdrempelig. Bij het verlenen van de vergunningen voor het komende jaar (2004) zullen actuele gegevens overhandigd moeten worden. De politie wordt gevraagd deze gegevens op juistheid te controleren. Mocht blijken dat op grond van deze gegevens de inrichtingen als laagdrempelig betiteld moeten worden, dan zal geen vergunning voor het plaatsen van kansspelautomaten verleend worden.”

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.

Appellant is van oordeel dat zijn horecagelegenheid is aan te merken als een hoogdrempelige inrichting zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen. In het restaurant worden immers maaltijden geserveerd, welke ten minste bestaan uit drie, niet van elkaar gemengde bestanddelen. Er is geen sprake van een eetgelegenheid waar slechts eenvoudige gerechten worden afgehaald of genuttigd, zoals een pizzeria of cafetaria. Daarnaast is appellant in het bezit van een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet en zijn de activiteiten in het restaurant in belangrijke mate gericht op personen van 18 jaar en ouder.

Nu slechts twee tot vier procent van de omzet betrekking heeft op afhaalmaaltijden, kan niet worden gesteld dat aan betreffende activiteit voldoende zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Door aan dat gegeven voorbij te gaan, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en niet met de nodige zorgvuldigheid genomen.

Op basis van de jurisprudentie is uitgemaakt dat aan de vaststelling of er binnen een inrichting al dan niet sprake is van een laagdrempelige situatie, een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek aan de hand van de feitelijke situatie en van belang zijnde omstandigheden vooraf dient te gaan. In onderhavig geval blijkt geenszins dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.

Indien appellants eetgelegenheid niet wordt aangemerkt als een hoogdrempelige inrichting, is volgens appellant, gelet op vergelijkbare situaties in andere inrichtingen binnen de gemeente, sprake van rechtsongelijkheid. Ter zake van diverse andere soortgelijke inrichtingen binnen de gemeente, blijkt dat verweerder deze wel als hoogdrempelig heeft aangemerkt.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College ziet zich primair voor de vraag gesteld of verweerder de inrichting van appellant terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt.

Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden gehecht. Uit de memorie van toelichting blijkt dat er sprake is van een restaurant, indien de inrichting op verstrekking van driecomponentenmaaltijden is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten. Bij bedoelde drie componenten dient het te gaan om warme gerechten.

Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn inrichting hoogdrempelig is, nu er driecomponentenmaaltijden worden geserveerd Appellant doelt hier kennelijk op de op de menukaart vermelde grill,- vlees-, en visschotels. Gelet op de memorie van toelichting zijn deze gerechten niet aan te merken als driecomponentenmaaltijden, nu ze niet met warme groenten worden geserveerd. De door appellant ter zitting gedane mededeling dat hij nu wel warme groenten serveert danwel gaat serveren, kan hem niet baten, omdat voor de beoordeling van het onderhavige beroep de situatie ten tijde van het bestreden besluit bepalend is. Nu voorts is gebleken dat in de inrichting talloze afzonderlijke gerechten kunnen worden genuttigd en er ook afhaalactiviteiten plaatsvinden, heeft verweerder de inrichting terecht als laagdrempelig aangemerkt. Dat verweerders onderzoek niet zorgvuldig is geweest, is het College niet gebleken.

5.2 Voorzover appellant ten slotte een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, kan dit reeds niet slagen, omdat het gelijkheidsbeginsel niet zover reikt dat verweerder gehouden zou zijn om aan appellant in strijd met de Wet een vergunning te verlenen.

5.3 Het beroep dient, gelet op voorgaande, ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2004.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz