ECLI:NL:CBB:2004:AR8151
public
2015-11-11T17:30:55
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR8151
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-11-30
AWB 04/65
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR8151
public
2013-04-04T21:42:42
2004-12-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR8151 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 30-11-2004 / AWB 04/65

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Tegemoetkoming ex art. 86

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 04/65 30 november 2004

11249 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Tegemoetkoming ex art. 86

Uitspraak in de zaak van:

de Maatschap A, te B, appellante,

gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Verheul-Verkaik, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 26 januari 2004, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 december 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante, gericht tegen een besluit tot toekenning aan appellante van schadevergoeding als bedoeld in artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd), ongegrond verklaard.

Bij brief van 24 februari 2004 heeft appellante de gronden van het beroepschrift ingediend.

Bij brief van 26 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 9 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante en verweerder zijn verschenen bij voonoemde gemachtigden. Voor appellante is voorts C verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Ingevolge artikel 86, eerste lid, Gwd wordt uit het Diergezondheidsfonds aan de eigenaar een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd, indien:

a. dieren krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden gedood;

b. produkten of voorwerpen krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt;

c. maatregelen krachtens het bepaalde in artikel 22, tweede lid, onderdeel f en g, zijn toegepast.

In artikel 87 Gwd is - onder meer - bepaald dat, alvorens de dieren op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden gedood of producten en voorwerpen op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt, danwel producten en voorwerpen op grond van artikel 22, tweede lid, onderdeel f, worden vernietigd, de waarde daarvan wordt vastgesteld.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Naar aanleiding van maatregelen als bedoeld in artikel 22 Gwd heeft op 3 april 2001 op het bedrijf van appellante conform artikel 87 Gwd een taxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren, van het voer en van de overige besmette of van besmetting verdachte producten en voorwerpen. Appellante heeft het formulier waarin de waardevaststelling is bepaald onder voorbehoud voor akkoord getekend.

- Bij besluit van 9 juli 2001 heeft verweerder op grond van artikel 86 Gwd en het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten een tegemoetkoming in de schade vastgesteld van fl. 162.571,02.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 augustus 2001 bezwaar gemaakt.

- Bij brief van 22 augustus 2001 heeft verweerder appellante geïnformeerd over de voorgenomen bijstellingen van het kortingregime en de gevolgen, die deze hoogte van de tegemoetkoming aan appellante zullen hebben.

- Naar aanleiding van deze brief heeft appellante bij brief van 14 september 2001 bezwaar gemaakt.

- Bij besluit van 29 januari 2002 is het besluit van 9 juli 2001 ingetrokken en is voor appellante een tegemoetkoming in de schade tengevolge van de geruimde dieren vastgesteld van fl. 246.462,26.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 maart 2002 bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 september 2002 heeft appellante het bezwaar aangevuld.

- Op 1 oktober 2002 is appellante omtrent haar bezwaarschrift gehoord. Daarbij heeft appellante te kennen gegeven akkoord te gaan met een hertaxatie.

- Op 30 september 2003 heeft op het bedrijf van appellante een hertaxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren, van het voer en van de overige besmette of van besmetting verdachte producten of voorwerpen.

- Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft verweerder op grond van artikel 86 Gwd de waarde van de dieren conform de hertaxatie vastgesteld op fl. 258.763,54. Daarbij is opgemerkt dat indien al eerder een bezwaarschrift tegen het besluit van 29 januari 2002 is ingediend, dit bezwaarschrift op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het nieuwe besluit.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 december 2003 bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft aangevoerd dat de Gwd voorziet in de mogelijkheid van hertaxatie door drie door de kantonrechter te benoemen deskundigen. Deze deskundigen stellen de waarde definitief vast, waartegen geen bezwaar of beroep open staat. Bij de vaststelling van de tegemoetkoming in de schade dient verweerder uit te gaan van de waardevaststelling door de deskundigen. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan verweerder uitgaan van een andere waarde dan die is vastgesteld door de deskundigen. Verweerder is van mening dat de taxatie door de deskundigen in het onderhavige geval noch vanwege zijn inhoud noch vanwege de wijze van totstandkoming zozeer in gaat tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat het bedrag van de tegemoetkoming in redelijkheid niet op de hertaxatie kan worden gebaseerd. Verweerder merkt voorts op dat de dieren worden gewaardeerd naar de omstandigheden van het bedrijf en de specifieke toestand van die dieren. Het feit dat in de hertaxatiebescheiden de para-TBC-vrije status en de afstamming van de dieren niet uitdrukkelijk zijn genoemd, betekent geenszins dat daarmee geen rekening is gehouden.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep het volgende aangevoerd.

Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard. Het bezwaar van appellante heeft immers aanleiding gevormd tot het uitvoeren van de hertaxatie, hetgeen heeft geleid tot een hogere schadeloosstelling.

In dit verband is het onjuist dat verweerder geen vergoeding heeft gegeven voor de gederfde rente. Indien verweerder overeenkomstig zijn beleid direct tot hertaxatie was overgegaan omdat appellante het taxatieformulier onder voorbehoud had ondertekend, had appellante eerder over de schadeloosstelling kunnen beschikken. Appellante beroept zich in dit geval op het gelijkheidsbeginsel. In een vergelijkbaar geval is aan een veehouder wel vergoeding van wettelijke rente aangeboden.

Hiermee doet appellante, zoals ter zitting is aangegeven, een beroep op artikel 8:73 Awb.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College overweegt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 17 juli 2001 (gepubliceerd op <http://www.rechtspraak.nl>, LJ-nummer AB2988), dat ingevolge artikel 88, derde lid, Gwd tegen een eerste taxatie een voorziening openstaat in dier voege dat een nieuwe taxatie kan worden bewerkstelligd. De drie, door de kantonrechter (thans: sector kanton van de rechtbank) te benoemen, deskundigen stellen de waarde vast. Tegen deze waardevaststelling staat geen verdere voorziening open.

Verweerder dient bij de betaling van de tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 86 Gwd, uit te gaan van de waardevaststelling door de deskundigen op grond van artikel 88, tweede lid, Gwd. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden zal verweerder van deze waarde kunnen afwijken. Dat zal het geval kunnen zijn wanneer de vaststelling van de waarde, hetzij uit hoofde van haar inhoud, hetzij uit hoofde van de wijze waarop zij tot stand is gekomen, zozeer ingaat tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat verweerder in redelijkheid de waardevaststelling niet aan eventuele verdere besluiten, waarbij het bedrag van de tegemoetkoming een rol speelt, ten grondslag kan leggen.

Naar het oordeel van het College heeft verweerder gezien het voorafgaande bij het bestreden besluit een juist toetsingskader gehanteerd.

5.2 Voorts beantwoordt het College de vraag of verweerder de bezwaren van appellante terecht ongegrond heeft verklaard bevestigend. Daartoe overweegt het College het volgende.

Gebleken is dat het besluit van 9 juli 2001, gebaseerd op de taxatie, met het besluit van 29 januari 2002 is ingetrokken vanwege de wijziging in het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten. De bezwaren gericht tegen het besluit van 9 juli 2001 worden met toepassing van artikel 6:19 Awb geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 29 januari 2002. Tegen het besluit van 29 januari 2002 heeft appellante ook bezwaren ingediend. Deze bezwaren hebben verweerder, zij het rijkelijk laat, geleid tot het laten uitvoeren van een hertaxatie. Op basis van deze hertaxatie heeft verweerder een nieuw besluit van 22 oktober 2003 genomen. Aangezien dit besluit, inhoudende een volledig nieuwe waardebepaling, strekt tot vervanging van het besluit van 29 januari 2002, is aan de bezwaren gericht tegen laatstgenoemd besluit de grond komen te ontvallen. Derhalve heeft verweerder terecht bij het bestreden besluit zijn beoordeling gericht op de bezwaren van appellante tegen de waardebepaling bij genoemd besluit van 22 oktober 2003.

Aangezien niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding hadden kunnen geven tot afwijking van de waardevaststelling door eerdergenoemde deskundigen, moet worden geoordeeld dat verweerder de bezwaren van appellante in het thans bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard.

5.3 Gelet op het vorenoverwogene kan het beroep van appellante niet slagen. Derhalve kan het verzoek van appellante om de rechtspersoon waartoe verweerder behoort met toepassing van artikel 8:73 Awb te veroordelen tot schadevergoeding, niet worden ingewilligd.

5.4 Het College ziet geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A van der Ham en mr. J.W.H. de Planque, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2004.

w.g. H.C. Cusell w.g. P.M. Beishuizen