ECLI:NL:CBB:2004:AR8827
public
2015-11-10T22:45:15
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR8827
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-12-08
AWB 00/790
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR8827
public
2013-04-04T21:44:42
2005-01-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR8827 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-12-2004 / AWB 00/790

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 00/790 8 december 2004

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

de erven van A, te X, appellanten,

gemachtigde: eerst: mr. J.J.J. de Rooy, advocaat te Tilburg, vervolgens: mr. E, advocaat te Tilburg,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Bij brief van 2 oktober 2000, bij het College binnengekomen op 3 oktober 2000, heeft A beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 augustus 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van A tegen verweerders besluit van 6 december 1999, dat inhoudt de weigering subsidie te verlenen ingevolge de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Nadat bij uitspraak van 9 januari 2001 het verzet tegen de uitspraak van 6 december 2000, waarbij het College het beroep kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard, gegrond was verklaard, is na sluiting van het onderzoek ter zitting op 22 augustus 2001 de zaak door de enkelvoudige kamer van het College op 29 augustus 2001 heropend en verwezen naar de meervoudige kamer.

Op 13 november 2002 heeft opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen zijn verschenen en verweerder is bijgestaan door drs. M. Honig van de firma GeoRas. Het College heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde verweerder de gelegenheid te geven het bezwaar opnieuw te beoordelen. Dit is gebeurd bij besluit van 23 januari 2003, waarbij het besluit van 25 augustus 2000 is ingetrokken en verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van A heeft genomen. Tegen dat besluit heeft A op 28 februari 2003 een beroepschrift ingediend.

Nadat verweerder A op 1 mei 2003 had gehoord op een hoorzitting, is bij besluit van 26 juni 2003 het besluit van 23 januari 2003 ingetrokken en opnieuw beslist op het bezwaar.

Bij schrijven van 29 september 2003 heeft A de gronden van het beroep aangevuld.

Verweerder heeft bij brief van 12 december 2003 een nader verweerschrift ingediend.

A is vervolgens overleden. De procedure is voortgezet door zijn erven (hierna: appellanten).

Op 13 oktober 2004 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Partijen hebben hierbij hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb L 181, blz. 12), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 231/94 van de Raad van 24 januari 1994 (Pb L 30, blz. 2), is onder meer bepaald:

"Artikel 9

Aanvragen voor het compensatiebedrag en braakleggingsaangiften kunnen niet worden ingediend voor gronden die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik waren. (…) "

De Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb L 391, blz. 36), voorzover en ten tijde van belang, luidt:

"Artikel 4

(…)

2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen. In afwijking van de tweede alinea en zelfs na de in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 bedoelde data mag een Lid-Staat toelaten dat een oppervlakte wordt teruggetrokken van de steunaanvraag "oppervlakten". De wijziging moet schriftelijk worden gemeld voordat door de bevoegde autoriteit enigerlei mededeling is gedaan over hetzij de resultaten van de administratieve controles die de percelen in kwestie betreft, hetzij de organisatie van een inspectieverzoek van het betrokken bedrijf.

Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-Staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dan dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd.

Met betrekking tot het gebruik of de betrokken steunregeling kunnen in alle gevallen wijzigingen worden aangebracht. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging zijn aangegeven.

(…)

Artikel 5 bis

Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast.

Artikel 9

(…)

2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.

Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.

(…) "

De Regeling luidt, voorzover hier en ten tijde van belang:

"Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PbEG L 181)

(…)

m. akkerland:

a) geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet agrarische doeleinden in gebruik was;

(…)

Artikel 3

Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, verordening 1586/97, verordening 762/94, verordening 2336/95, verordening 658/96 en deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van de raadsverordening opgestelde en ingediende regioplan, worden jaarlijks op aanvraag de beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van akkerbouwgewassen die deelnemen aan hetzij de algemene regeling, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onderdeel a, van de raadsverordening, hetzij de vereenvoudigde regeling, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, van de raadsverordening.

Artikel 4

1. Onder de voorwaarden, die voortvloeien uit de in artikel 3 genoemde verordeningen alsmede onder de bepalingen van deze regeling, komt de producent in aanmerking voor een subsidie voor percelen akkerland:

(…)

Artikel 9

1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk tot en met 15 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.

2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 15 mei worden gewijzigd:

a. in geval van een duidelijke fout;

b. voorzover de wijziging betrekking heeft op een vermindering van de aangegeven oppervlakte mits LASER van deze wijziging schriftelijk in kennis is gesteld alvorens de producent ter zake van de betrokken percelen enige mededeling is gedaan over de resultaten van een administratieve controle dan wel over het uitvoeren van een fysieke controle van het bedrijf van de producent.

Artikel 11a

1. De in artikel 9 van verordening 3887/92 bedoelde sancties zijn niet van toepassing indien

a. een producent, nadat hij heeft vastgesteld dat zijn aanvraag fouten bevat die tot toepassing van een of meer van de genoemde sancties kunnen leiden, LASER daarvan op eigen initiatief schriftelijk in kennis stelt binnen 10 werkdagen nadat de fouten zijn vastgesteld,

b. de AID de producent niet heeft medegedeeld dat hij voornemens is een controle ter plaatse te verrichten of te laten verrichten,

c. de producent op geen enkele andere wijze kennis heeft kunnen krijgen van het onder b bedoelde voornemen, en

d. LASER, de AID of het productschap de producent nog niet over een of meer fouten als bedoeld in onderdeel a heeft ingelicht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de fouten zijn toe te schrijven aan ernstige nalatigheid of opzet. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- A heeft op 10 mei 1999 een formulier "Aanvraag oppervlakten 1999" ingediend, onder meer ter verkrijging van subsidie voor vijf percelen maïs met een gezamenlijke oppervlakte van 18,40 ha.

- Bij brief van 23 september 1999 heeft verweerder aan A medegedeeld dat bij satellietcontrole is gebleken dat het gewasperceel 15 geen 7,10 ha groot is, zoals in de aanvraag is opgegeven, maar 4,82 ha. A is in de gelegenheid gesteld aan te geven wat de reden is van de opgegeven overschrijding van de perceelsoppervlakte. A heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

- Bij brief van 16 november 1999 heeft verweerder medegedeeld dat bij een controle door middel van teledetectie is vastgesteld dat gewasperceel 15 niet voldoet aan de voorwaarde dat het perceel tussen 1987 en 1991 niet permanent in gebruik is geweest als blijvend grasland of als grond voor meerjarige teelten of niet-agrarische doeleinden. Aan A is verzocht om, indien die constatering niet juist is, bewijsmateriaal over genoemd perceel in te dienen. A heeft niet aan dit verzoek voldaan.

- Bij besluit van 6 december 1999 is de aanvraag geheel afgewezen, omdat het verschil tussen de aangevraagde oppervlakte maïs (18,40 ha) en de feitelijk geconstateerde oppervlakte (13,73 ha) 34,01 procent van de totale geconstateerde oppervlakte bedraagt. Dat is meer dan 20 procent, zodat geen subsidie kan worden verstrekt.

- Bij brief van 12 januari 2000 heeft A bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2000. Hierbij heeft A onder meer aangeboden om zijn stelling, dat perceel 15 voldoet aan de definitie akkerland, te bewijzen door het (doen) horen van getuigen, waaronder de heren B en C, eigenaren van naburige gronden, het bestuur van de LLTB afdeling Heel en Limburg en diverse loonwerkers die op de betreffende percelen hebben gewerkt.

- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 25 augustus 2000 genomen.

- In het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van het College op 13 november 2002 staat het volgende vermeld:

"Partijen geven aan de hand van luchtfoto’s van Georas (…) een toelichting op hun standpunt.

Appellant bevestigt na bezichtiging van het topografische perceel 15, dat het perceel geen oppervlakte van 7.10 ha kan hebben en het perceel dus bij de aanvraag niet juist is opgegeven.

Verweerder verklaart voorts dat van de vastgestelde oppervlakte van 4.82 ha van perceel 15 een deel niet voldoet aan de definitie akkerland; slechts 2.43 ha voldoet.

Honig geeft desverzocht een toelichting op de foto's en verklaart daarbij dat de opgave van zowel perceel 15 als 16 niet juist is. Desgevraagd kan Honig niet verklaren waarom de grens van de akkerbouw op perceel 15 nu precies op de gele streep is gelegen. Hij verklaart voorts dat binnen de gele lijnen geheel sprake is van akkerbouwmatige beteling.

Appellant verklaart dat perceel 15 weliswaar te groot is opgegeven, maar dat meer oppervlakte akkerbouwmatig is beteeld dan Honig verklaart, namelijk ook buiten de gele lijnen, daar waar de bruine akkerbouwkleur doorloopt (foto van 13 juli 1990). De geconstateerde afwijking bedraagt met deze strook minder dan 20%, zodat weliswaar een korting zal worden toegepast, maar niettemin een uitkering dient plaats te vinden.

Honig kan desgevraagd niet aangegeven of de akkerbouw op perceel 15 ook daadwerkelijk doorloopt. Hij is uitgegaan van de topografische lijnen. De door appellant aangewezen strook, ongeveer 35 meter, is misschien later ook bebouwd.

Verweerder verklaart dat appellant geen bewijs, bijvoorbeeld een bouwplan, voor zijn stelling heeft geleverd.

Appellant betwist dit en verklaart dat hij middels loonwerkers het bewijs heeft geleverd dat akkerbouwmatige activiteiten hebben plaatsgehad.

De voorzitter stelt vast dat partijen thans een discussie voeren over de ligging van perceelsgrenzen en het al dan niet voorhanden zijn van bewijs, die in bezwaar had moeten worden gevoerd. "

- Bij besluit van 23 januari 2003 heeft verweerder het besluit van 25 augustus 2000 ingetrokken en na herbeoordeling van de satellietbeelden het bezwaar deels gegrond verklaard, in zoverre dat van de geconstateerde oppervlakte van perceel 15, in plaats van 2,43 ha, thans 3,39 ha aan de definitie akkerland voldoet. Dit heeft tot gevolg dat de totaal geconstateerde afwijking voor maïs, in plaats van 4,67 ha, thans 3,71 ha bedraagt. Dit is 25,26 procent van de totaal geconstateerde oppervlakte van – thans – 14,69 ha, zodat de weigering subsidie toe te kennen wordt gehandhaafd.

- Na indiening van het beroepschrift van 28 februari 2003 is A op 1 mei 2003 gehoord. Op de hoorzitting is A in de gelegenheid gesteld binnen twee weken bewijsmateriaal te leveren voor de stelling dat perceel 15 geheel aan de definitie akkerland voldoet. Deze termijn is vervolgens verlengd tot 11 juni 2003. A heeft bij faxbericht van 12 juni 2003 getuigenverklaringen van D en C aan verweerder toegezonden.

- Bij besluit van 26 juni 2003 heeft verweerder het besluit van 23 januari 2003 ingetrokken, het bezwaar opnieuw heroverwogen en ongegrond verklaard.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit van 26 juni 2003 heeft verweerder – kort weergegeven – het volgende overwogen. Aan de primaire afwijzing van de aanvraag is ten grondslag gelegd dat het verschil tussen de aangevraagde en de bij controle geconstateerde oppervlakte maïs 34,01 procent bedraagt van de geconstateerde oppervlakte. Uit de door middel van teledetectie uitgevoerde controle is aanvankelijk geconcludeerd dat de oppervlakte van perceel 15 geen 7,10 ha maar 4,82 ha bedraagt, en dat van die 4,82 ha slechts 2,43 ha voldoet aan de definitie akkerland. Na heroverweging zijn de conclusies uit de bevindingen van GeoRas gewijzigd, in die zin, dat van de 4,82 ha van perceel 15 3,39 ha voldoet en hierdoor het verschil tussen de totale aangevraagde oppervlakte maïs (18,40 ha) en de totale geconstateerde oppervlakte maïs (14,69 ha) 25,26 procent van de totale geconstateerde oppervlakte bedraagt. Verweerder hanteert als uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de juistheid van de door de firma GeoRas geïnterpreteerde satellietfoto’s. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, indien de resultaten van het GeoRas-onderzoek zelf aanleiding geven te veronderstellen dat deze niet juist zijn, dan wel indien het door of namens de aanvrager op perceelsniveau aangevoerde bewijs daartoe aanleiding geeft, wordt van dit uitgangspunt afgeweken.

Volgens verweerder zijn appellanten er niet in geslaagd aan te tonen dat het nog betwiste deel van 1,43 ha wèl aan de definitie akkerland voldoet, omdat de overgelegde verklaringen van D en C niet op perceelsniveau zijn, althans dat deze verklaringen, nu zij niet worden ondersteund door objectief bewijs, onvoldoende aannemelijk maken dat de interpretatie van de satellietbeelden door GeoRas onjuist is. Daaraan kan volgens verweerder de ter hoorzitting geponeerde stelling, dat gedurende de referentiejaren op het betwiste gedeelte is geprobeerd maïs te oogsten maar dat dit is mislukt vanwege de vernatting, niet afdoen. De al eerder overgelegde notariële akte van levering en kadastrale kaart hebben voorts betrekking op perceel 16 en niet op perceel 15 en kunnen derhalve evenmin afdoen aan verweerders standpunt. Ten aanzien van de oppervlakte van perceel 15 heeft verweerder nog overwogen dat geen bewijsmateriaal is overgelegd, zoals bijvoorbeeld een meetrapport, waaruit kan blijken dat de opgegeven oppervlakte correct is. In dit verband heeft verweerder er verder nog op gewezen dat A ter zitting van het College van 13 november 2002 heeft erkend dat de opgave in de aanvraag onjuist is gedaan.

4. Het standpunt van appellanten

Appellanten hebben – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. In de eerste plaats is volgens appellanten onduidelijk waarom verweerder hen niet volgt in hun stelling dat de aangevraagde oppervlakte van perceel 15 wel degelijk 7,10 ha is, terwijl ter zake al veel bewijzen zijn overgelegd. Appellanten ontkennen dat ter zitting van het College is verklaard dat perceel 15 geen oppervlakte van 7,10 ha kan hebben. Wel is volgens hen inmiddels gebleken dat de accountant het perceel onjuist heeft ingetekend in de bedrijfskaart. Voorts stellen appellanten ten aanzien van de vraag of het zuidelijke deel van het perceel voldoet aan de definitie akkerland, dat verweerder ten onrechte de getuigenverklaringen van D en C heeft gepasseerd en zich op het standpunt heeft gesteld dat appellanten zich op dit punt niet op enig ander objectief bewijs kunnen beroepen. Uit de verklaringen vloeit volgens appellanten voort, dat het perceel gedurende de referentieperiode daadwerkelijk akkerbouwmatig is gebruikt.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt allereerst vast dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen verweerders besluiten van 23 januari 2003 en 26 juni 2003, waarbij verweerder respectievelijk de besluiten van 25 augustus 2000 en 23 januari 2003 heeft ingetrokken en opnieuw op het bezwaar heeft beslist. Niet is gebleken dat appellanten nog enig belang hebben behouden bij het beroep tegen laatstgenoemde, ingetrokken, besluiten. Derhalve zal het College de daartegen gerichte beroepen wegens verval van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.

5.2 Het College ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door GeoRas vastgestelde omvang van perceel 15 (4,82 ha), zoals dit perceel in de aanvraag van 10 mei 1999 is opgegeven. Appellanten hebben weliswaar aangevoerd dat perceel 15 bij de aanvraag onjuist is ingetekend, maar die aanvraag is niet, laat staan tijdig, gewijzigd. Van een klaarblijkelijke fout in de aanvraag als bedoeld in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is overigens evenmin sprake. Van een klaarblijkelijke fout kan volgens vaste jurisprudentie immers pas worden gesproken indien objectief vast kan worden gesteld dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

Partijen houdt verder verdeeld de vraag of ook het zuidelijk deel van 1,43 ha van perceel 15 tussen 1987 en 1991 in gebruik is geweest als akkerland, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m, onder a, van de Regeling. Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 27 december 2001, nummers AWB 00/500 en 00/501, www.rechtspraak.nl, LJN AD8603, kan, als de satellietbeelden aannemelijk maken dat een bepaald perceel niet aan de definitie akkerland voldoet, slechts concreet en overtuigend tegenbewijs, toegesneden op het perceel, ertoe leiden dat daaraan voorbij kan worden gegaan. Daarbij zal de aannemelijkheid van de uit de satellietbeelden getrokken conclusies moeten worden afgewogen tegen de kracht van het door de aanvrager ter beschikking gestelde bewijsmateriaal, waarbij geen vorm van bewijsmateriaal op voorhand kan worden uitgesloten. A heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat het hele perceel 15 gedurende de referentieperiode voor akkerbouw is gebruikt, drie weken na afloop van de hoorzitting bij verweerder twee geschreven getuigenverklaringen van D en C, eigenaren van naburige percelen, overgelegd. Met verweerder is het College van mening dat deze verklaringen, nu zij weinig nauwkeurig en deels tegenstrijdig zijn – zo is in de verklaringen niet aangegeven welk gewas in welk jaar is geteeld en heeft D verklaard dat er vanaf 1988 tarwe, maïs, bieten en aardappelen zijn geteeld, terwijl C van tarwe, maïs, bieten en gerst spreekt – en niet door enig ander bewijsmateriaal worden ondersteund, op zichzelf onvoldoende overtuigend zijn om de bevindingen van GeoRas met betrekking tot het gebruik van het betrokken deel van het perceel in twijfel te kunnen trekken. Ook overigens kunnen in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen concrete aanknopingspunten worden gevonden dat verweerder ten onrechte van de beoordeling door GeoRas is uitgegaan. Gelet hierop, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat van het opgegeven perceel 15 slechts 3,39 ha aan de definitie akkerland voldoet. Verweerder heeft derhalve terecht op grond van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.

Gelet op het voorgaande is het beroep, voorzover gericht tegen het besluit van 26 juni 2003, ongegrond.

5.3 Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten behoeve van het indienen van het inleidend beroepschrift en een verzetschrift. De door E, zoon van A, verrichte werkzaamheden komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten hun grondslag vinden in een familierelatie en E aldus niet geacht kan worden beroepsmatig rechtsbijstand te hebben verleend aan zijn vader. Ten tijde van het verlenen van de rechtsbijstand door mr. J.J.J. de Rooy was nog geen in rechte houdbaar besluit tot stand gekomen.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2000 en tegen het besluit van 23 januari 2003 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juni 2003 ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 483,-- (zegge: vierhonderddrieëntachtig

euro), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.W. van de Sande