ECLI:NL:CBB:2004:AR8829
public
2015-11-11T11:21:40
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AR8829
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-12-22
AWB 03/1072
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AR8829
public
2013-04-04T21:44:42
2005-01-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AR8829 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-12-2004 / AWB 03/1072

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1072 22 december 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante,

gemachtigde: Y. Kamminga, werkzaam bij W. Nicolay B.V., te Balk,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 1 september 2003, bij het College binnengekomen op 3 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 juli 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 15 juli 2002 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), waarbij aanvragen slachtpremie van appellante over het jaar 2001 werden afgewezen.

Bij brief van 22 oktober 2003 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend.

Bij brief van 6 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, waarna hij bij brief van 20 februari 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.

Op 10 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante bij monde van haar gemachtigde haar standpunt heeft toegelicht. Verweerder is niet verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb 1999; L 160; blz. 210), luidt, voor zover hier van belang:

“Artikel 11

1. Een producent die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. (…)”

Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb 2000; L 204; blz. 1), luidt voor zover hier van belang:

“Artikel 7

1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

- houdt een register bij,

(…)”

Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB E.G. 31 december 1992, nr. L 391/36) luidt voor zover hier en ten tijde van belang:

“Artikel 6

1.(…)

6. De controles ter plaatse bij levende dieren in het kader van de betrokken steunregeling omvatten met name:

a) een controle om na te gaan of het totale aantal op het bedrijf aanwezige dieren dat voor de betrokken regeling in aanmerking komt, overeenstemt met het aantal voor die regeling in aanmerking komende dieren dat in het register is ingeschreven en aan het gecomputeriseerde gegevensbestand is gemeld overeenkomstig artikel 7 van verordening (EG) nr. 820/97

b) een controle aan de hand van het door de producent bijgehouden register om na te gaan of alle dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend gedurende de gehele voorgeschreven periode zijn aangehouden en of de gegevens identiek zijn aan de aan het gegevensbestand meegedeelde gegevens. (…)

c) (…)

Artikel 7 ter

Behoudens overmacht wordt de aanvraag afgewezen indien een controle ter plaatse door toedoen van het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger niet kan plaatsvinden.”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Verweerder heeft op 14 januari 2000 een deelnameformulier ontvangen waarmee appellante zich als deelnemer aan de slachtpremieregeling heeft aangemeld.

- Gedurende het jaar 2001 heeft appellante -via het slachthuis - voor diverse geslachte runderen slachtpremie aangevraagd.

- Op 1 oktober 2001 heeft de buitendienst van verweerders agentschap LASER een fysieke controle uitgevoerd op het bedrijf van appellante. Blijkens het van deze controle opgemaakte rapport heeft de controleur op het bedrijf 122 fysiek aanwezige runderen geteld, terwijl dit er volgens de gegevens uit het I&R 80 hadden moeten zijn. Het rapport vermeldt dat er geen voorgeschreven bedrijfsregister op het bedrijf werd aangetroffen. In de rubrieken 1 (aantallen runderen), 2 (bedrijfsregister) en 3 (dieren waarvoor slachtpremie is aangevraagd) vermeldt het rapport onder het kopje toelichting achtereenvolgens:

“ - 28/9 zijn er 42 st. binnengekomen nog geen stallijst of groepsnummer moet via Nicolai binnenkomen. Er zijn wel 6 met nummer genoteerd.

- Bij Nicolai ligt het bedrijfsregister

- ligt bij Nicolai kan hier niet nakijken of het goed is”

- Bij besluit van 15 juli 2002 heeft verweerder appellante naar aanleiding van de controle meegedeeld dat het aan haar uit te betalen bedrag aan slachtpremie minder is dan hetgeen zij reeds aan voorschot heeft ontvangen. Appellante dient een bedrag van € 7429,40 terug te betalen.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 augustus 2002 bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder, na een op 4 juni 2003 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder - beknopt weergegeven - het volgende overwogen.

Uit het van de op 1 oktober 2001 uitgevoerde controle opgemaakte rapport blijkt dat op het bedrijf van appellante geen bedrijfsregister aanwezig was. In het rapport is aangegeven dat dit register bij Nicolay B.V. lag. Om deze reden zijn de 80 dieren die volgens het I&R op het bedrijf aanwezig hadden moeten zijn, gecontroleerd bij Nicolay B.V.

Doordat appellante tijdens de controle geen bedrijfsregister heeft overhandigd, was het door toedoen van appellante voor de controleur niet mogelijk een controle als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 uit te voeren. In een dergelijke situatie bepaalt artikel 7 ter van deze verordening dat, behoudens overmacht, de aanvraag voor premie moet worden afgewezen. Dat betekent dat verweerder bij het primaire besluit de runderen die voor slachtpremie werden aangemeld in het tijdvak van 12 maanden voorafgaande aan de controledatum 1 oktober 2001, niet voor premie in aanmerking heeft gebracht.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep- samengevat- het volgende aangevoerd.

Ten onrechte heeft verweerder de bevinding van de controleur, neergelegd in haar onsamenhangende en niet steekhoudende rapport, dat er geen bedrijfsregister op het bedrijf aanwezig was, ten grondslag gelegd aan zijn besluit.

Het rapport vermeldt bij rubriek 1 (aantallen runderen) onder de punten G en H dat het aantal aanwezige, gecontroleerde dieren dat niet in het bedrijfsregister is opgenomen 0 zou zijn. Als er geen bedrijfsregister zou zijn geweest, had het rapport achter deze punten 122 dieren moeten vermelden. Verder hebben diverse functionarissen van LASER, toen appellante telefonisch opheldering vroeg over de reden om voor een groot aantal geslachte dieren geen slachtpremie toe te kennen, verklaard dat de terugvordering voortkwam uit het feit dat appellante bij de fysieke controle 42 dieren miste in haar bedrijfsregister. Reeds hieruit blijkt dat er wel een register aanwezig was, maar dat dit niet volledig was.

Dat laatste is echter goed verklaarbaar. Op vrijdagavond 28 september 2001 werden 42 kalveren aangevoerd op het bedrijf van appellante. Deze dieren zijn bij binnenkomst gescand. De scan is op maandagmorgen 1 oktober 2001 bij Nicolay B.V. in de administratie verwerkt. Diezelfde ochtend is CR Delta verzocht de aanvoer van deze 42 dieren aan het I&R te melden. Dat is ook gebeurd om 11.04 uur. Direct daarna is de scanlijst met daarop de levensnummers en de daarbij behorende geboortebewijzen naar appellante gezonden, opdat appellante deze gegevens nog eens kan controleren aan de hand van de werkelijk aanwezige dieren.

Dit betekent dat de controle en de melding aan het I&R vrijwel gelijktijdig hebben plaatsgevonden en dat slechts daardoor de 42 dieren (nog) niet in het bedrijfsregister stonden vermeld.

Hieraan dient nog te worden toegevoegd dat de melding van aanvoer van deze 42 dieren dus wel degelijk binnen de voorgeschreven termijn van drie werkdagen heeft plaatsgevonden.

In feite is het zo dat er een dubbel bedrijfsregister werd bijgehouden. Allereerst waren alle gegevens opgenomen in de administratie van Nicolay B.V., maar deze gegevens bevonden zich ook in de zogenoemde ‘witte map” op het bedrijf van appellante. Deze witte map was dus ten tijde van de controle het bedrijfsregister.

Tijdens de hoorzitting op 4 juni 2003 is de heer A telefonisch gehoord. In het verslag van deze hoorzitting staat vermeld dat A tijdens dit telefonisch gehoor verklaard heeft dat hij bij de controle geen bedrijfsregister kon tonen omdat dit bij Nicolay lag. Op de vraag of hij toen in het bezit was van de ‘witte map”, zou hij volgens het verslag gezegd hebben dat niet meer te weten, maar dat dit best mogelijk was. Dit is echter geen correcte weergave. A heeft tijdens dit telefonisch gehoor aangegeven dat er tijdens de controle geen bedrijfsregister was, zoals dat ten tijde van de hoorzitting verplicht gesteld was. Ten tijde van de controle gold er echter geen voorgeschreven modelregister. Toen voldeed de zogenoemde witte map wel degelijk als bedrijfsregister en die was, naar A verklaard heeft, wel aanwezig.

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder in het bestreden besluit er terecht van uit is gegaan dat er tijdens de controle op appellantes bedrijf op 1 oktober 2001 geen bedrijfsregister aanwezig was.

Het College is hiervan, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, onvoldoende overtuigd. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat in het controle-rapport, opgemaakt door een uitzendkracht, enerzijds is aangegeven dat er op appellantes bedrijf geen bedrijfsregister aanwezig was, terwijl anderzijds in het rapport gegevens zijn genoteerd die niet zonder het bedrijfsregister kunnen worden gevonden. Zo is bij punt 1d van het rapport, luidende “Aantal aanwezige dieren volgens het bedrijfsregister”, “80” genoteerd en bij punt 1h, “Aantal aanwezige, gecontroleerde runderen dat niet juist is opgenomen in het bedrijfsregister”, “0”. Bovendien blijkt uit de aangekruiste hokjes op de “checklist controlerapport fysieke controle bedrijven” dat het bedrijfsregister op 12 aspecten is gecontroleerd dan wel is gebruikt bij de controle.

Hiernaast biedt ook het verslag van de hoorzitting onvoldoende duidelijkheid. Op de eerste plaats heeft de voorzitter, blijkens dit verslag, aan A gevraagd of hij ten tijde van de controle op 20 september 2001 een bedrijfsregister had, terwijl het hier om een controle van 1 oktober 2001 gaat. Bovendien is niet duidelijk of ten tijde van de controle op appellantes bedrijf een “witte map” aanwezig was, welke map, zoals appellante onweersproken heeft gesteld, in die tijd als bedrijfsregister gold.

De slotsom is dat het bestreden besluit niet rust op een deugdelijke motivering en dat het evenmin met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College is niet gebleken van kosten die met toepassing van artikel 8: 75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.

6. De beslissing

Het College

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 28 juli 2003;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante beslist;

- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,- (zegge: tweehonderdtweeëndertig

euro) wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. J.A. Hagen, en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.

w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas